In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was aangeklaagd voor (poging tot) zware mishandeling en mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg, gepleegd op 11 augustus 2018. De tenlastelegging omvatte verschillende geweldshandelingen tegen het slachtoffer, die resulteerden in een hersenschudding en gebroken pols. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 27 augustus 2019 heeft de raadsvrouw van de verdachte vrijspraak bepleit. Zij stelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte het hoofd van de aangever had geraakt, en dat de letsels mogelijk het gevolg waren van een val van de aangever zelf. Het hof heeft de camerabeelden en de verklaringen van de verdachte in overweging genomen. Het hof oordeelde dat de verdachte niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de letsels van de aangever, omdat deze het gevolg waren van een val en niet van de handelingen van de verdachte.
Daarnaast heeft het hof vastgesteld dat de verdachte handelde uit noodweer. De verdachte was als manager van een uitgaansgelegenheid betrokken bij een situatie waarin hij werd aangevallen door de aangever. Het hof concludeerde dat de reactie van de verdachte proportioneel was en dat hij handelde uit noodzakelijke verdediging. Hierdoor werd de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van zware mishandeling en mishandeling met zwaar lichamelijk letsel.