ECLI:NL:GHAMS:2019:3602
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak in hoger beroep wegens onvoldoende bewijs van diefstal op Schiphol
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1991, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor diefstal van snoep, drinken en oordopjes uit een auto op het parkeerterrein bij Schiphol op 8 mei 2015. Tijdens de zitting heeft de verdachte bekend deze goederen te hebben gestolen, maar er ontbrak een aangifte van de diefstal van deze specifieke goederen. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die vrijspraak heeft gevorderd, en van de argumenten van de verdachte en zijn raadsman.
Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om de verdachte te veroordelen voor de tenlastelegging. De rechtbank had het vonnis waarvan beroep vernietigd, omdat er slechts aantekening was gedaan op basis van artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft geconcludeerd dat, gezien het ontbreken van andere bewijsmiddelen, de verdachte niet kan worden veroordeeld voor de diefstal. Daarom heeft het hof de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging en het vonnis van de rechtbank vernietigd.
De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden. De beslissing is openbaar uitgesproken tijdens de zitting op 20 september 2019.