ECLI:NL:GHAMS:2019:3599

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2019
Publicatiedatum
7 oktober 2019
Zaaknummer
23-000344-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met zwaar lichamelijk letsel en betrouwbaarheid van getuigenverklaringen

Op 4 oktober 2019 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1981, was beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer, dat op 28 november 2016 in Haarlem plaatsvond. De verdachte heeft de mishandeling ontkend, maar het hof heeft de verklaringen van getuigen als betrouwbaar beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de benadeelde partij, [slachtoffer], met kracht tegen het hoofd heeft geslagen, wat resulteerde in een gebroken neus en kaak. De verdachte werd eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat het hof in zijn overwegingen heeft meegenomen. De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand, maar het hof heeft de straf verhoogd naar drie maanden, met een voorwaardelijke straf van twee jaar. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding werd gedeeltelijk toegewezen, tot een bedrag van € 3.000,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de mishandeling. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om de schadevergoeding te betalen, met de mogelijkheid van hechtenis bij niet-betaling. De uitspraak benadrukt de ernst van de mishandeling en de impact op het slachtoffer, evenals de noodzaak van een passende straf voor de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000344-18
datum uitspraak: 4 oktober 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 26 januari 2018 in de strafzaak onder de parketnummers 15-015729-17, 15-740959-13 (TUL) en 15-007249-13 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1981,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
18 januari 2019 en 20 september 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 28 november 2016 te Haarlem aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak en/of een gebroken neus, heeft toegebracht door die [slachtoffer] met zijn (gebalde) vuist meermalen (met kracht) op/tegen het gezicht/hoofd (althans elders op het lichaam) te slaan/stompen en/of (vervolgens) die [slachtoffer] op/tegen het hoofd/gezicht (althans elders op het lichaam) te trappen/schoppen;
subsidiair
hij op of omstreeks 28 november 2016 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] met zijn (gebalde) vuist meermalen (met kracht) op/tegen het gezicht/hoofd, (althans elders op het lichaam) heeft geslagen/gestompt en/of (vervolgens) die [slachtoffer] op/tegen het hoofd/gezicht (althans elders op het lichaam) te hebben getrapt/geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen delict niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 28 november 2016 te Haarlem [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met zijn (gebalde) vuist meermalen (met kracht) op/tegen het gezicht/hoofd, (althans elders op het lichaam) te slaan/stompen en/of (vervolgens) die [slachtoffer] op/tegen het hoofd/gezicht (althans elders op het lichaam) te trappen/schoppen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De verdachte heeft ontkend op 28 november 2016 bij [getuige] thuis te zijn geweest en heeft ontkend [slachtoffer] te hebben mishandeld. De raadsvrouw van de verdachte heeft erop gewezen dat aangever [slachtoffer] ter terechtzitting in hoger beroep als benadeelde partij heeft gezegd dat verdachte niet degene was die hem heeft mishandeld. De raadsvrouw heeft voorts naar voren gebracht dat de verklaringen van [getuige] tegenstrijdig zijn en derhalve niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
[getuige] is meermalen als getuige gehoord met betrekking tot de mishandeling van [slachtoffer] op 28 november 2016. Bij de politie op 6 december 2016 (pagina 20 e.v.) heeft zij verklaard te weten wie [slachtoffer] heeft geslagen, maar wil ze zijn naam niet noemen omdat zij die persoon niet wil verlinken. Zij verklaart dan verder, kort gezegd, dat zij al weken door [slachtoffer] wordt lastig gevallen en dat zij erg bang voor hem is. Volgens haar verklaring is [slachtoffer] die avond twee keer bij haar aan de deur gekomen en is een vriend die bij haar was de tweede keer naar beneden gelopen, waarna zij duw- en trekwerk tussen die vriend en [slachtoffer] heeft waargenomen. Zij is vervolgens met [naam 1] (het hof begrijpt: [naam 1] ), die met haar boven in de woonkamer was, naar beneden gelopen en heeft die vriend bij [slachtoffer] weggetrokken. Zij verklaart ook nog dat zij eerder die avond met die vriend, die volgens haar verklaring later [slachtoffer] heeft geslagen, bij [slachtoffer] aan de deur is geweest om verhaal te halen.
In haar tweede verklaring bij de politie op 18 december 2016 (pagina 25 e.v.) wordt [getuige] gevraagd naar de naam [verdachte] . Zij antwoordt dan dat de politie de naam [verdachte] van [naam 1] heeft gehoord en dat zij niets over [verdachte] wil verklaren omdat zij hem niet wil verlinken. Zij heeft [verdachte] toen (het hof begrijpt: op 28 november 2016) gebeld en gevraagd om naar haar huis te komen, zodat ze niet alleen zat. Hij is gekomen. [naam 1] was er ook. Hij heeft haar beschermd en zij is hem daar dankbaar voor. Op 4 juni 2019 heeft [getuige] bij de raadsheer-commissaris verklaard dat [verdachte] degene was die [slachtoffer] op 28 november 2016 heeft geslagen. Zij herhaalt dat zij dit bij de politie niet heeft verklaard omdat zij de verdachte niet wilde verlinken omdat hij haar op zijn manier had geholpen en dat zij bij de politie verder naar waarheid heeft verklaard.
Het hof is van oordeel dat deze verklaringen van [getuige] omtrent de gebeurtenissen op 28 november 2016 helder, consistent en eenduidig zijn en op elkaar aansluiten. Dat zij in haar verklaring bij de raadsheer-commissaris pas de volledige naam van de verdachte noemt als ‘de vriend’ over wie ze eerder verklaarde, maakt dat niet anders.
Het hof betrekt bij zijn oordeel dat [naam 1] in zijn verklaring bij de politie op 17 december 2016 (pagina 22 e.v.) heeft bevestigd dat [getuige] die avond een vriend heeft gebeld, dat die vriend naar hun toe is gekomen, dat [getuige] en die vriend die avond naar het huis van [slachtoffer] zijn geweest en dat die vriend later die avond, toen [slachtoffer] voor de tweede keer bij [getuige] aan de deur kwam, naar beneden is gerend. Ook hij wil de naam van die vriend niet noemen, omdat die vriend [getuige] tegen [slachtoffer] heeft beschermd. [naam 1] heeft, na afloop van het getuigenverhoor, op vragen van verbalisanten de naam [verdachte] genoemd als dader van de mishandeling (pagina 42).
Uit de stukken in het dossier blijkt dat de verdachte en [getuige] op 28 november 2016 meermalen telefonisch contact hebben gehad (pagina 46).
In de aangifte van 29 november 2016 (pagina 1 e.v.) heeft [slachtoffer] verklaard dat hij die dag twee keer bij [getuige] aan de deur is geweest en dat [getuige] één keer met een vriend bij hem aan de deur is geweest en dat die vriend degene is die hem, toen hij de tweede keer bij [getuige] aan de deur kwam, heeft mishandeld.
De verklaringen van [getuige] worden dan ook op belangrijke onderdelen ondersteund door de verklaringen van [naam 1] en [slachtoffer] .
Het hof acht de verklaringen van [getuige] over de identiteit van de dader betrouwbaar en gebruikt deze voor het bewijs. Dat [slachtoffer] , als benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep aanwezig, heeft gezegd dat de verdachte volgens hem wel ‘heel erg leek op de dader, maar dat het hem niet is, omdat hij een
stand inis die een minimalistische persoonsverandering heeft ondergaan’, brengt het hof niet tot een ander oordeel.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte degene is die op 28 november 2016 [slachtoffer] heeft mishandeld. Gelet op de ernst van het letsel, een gebroken neus en een gebroken kaak, en de noodzaak en aard van het medisch ingrijpen, te weten een operatie onder volledige narcose, en de duur van het herstel, zoals daarvan is gebleken uit de verklaring van [slachtoffer] , acht het hof ook bewezen dat [slachtoffer] ten gevolge van die mishandeling zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Gelet op het feit dat de verdachte meermalen met kracht met zijn vuist tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft gestompt, acht het hof ook bewezen dat de verdachte tenminste bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer] dat zware lichamelijk letsel zou toebrengen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 28 november 2016 te Haarlem aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak en een gebroken neus, heeft toegebracht door die [slachtoffer] met zijn vuist meermalen met kracht tegen het hoofd te stompen.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

1. Een proces-verbaal van aangifte van 29 november 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (pagina 1 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 29 november 2016 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
[slachtoffer]:
Op 28 november 2016 omstreeks 20.00 uur ben ik naar [getuige] gegaan. [getuige] woont op de [adres 2] (het hof begrijpt: te [plaats] ). Dit is vlak bij mijn huis. Toen ik bij haar had aangebeld werd er open gedaan door twee jongens. [naam 1] en [naam 2] . Ik ken hen van vroeger. Later kwam [getuige] er ook bij staan. De sfeer werd grimmig. Ik ben naar huis gegaan.
Later diezelfde avond (rond 21.00 uur) werd er bij mij aangebeld. [getuige] stond samen met een jongen voor de deur. Hij wilde met mij praten. Ik wilde hen niet binnen laten. Er ontstond een discussie over de intercom. Ik dacht dat zij weg waren. Ik hoorde ineens gebonk op de deur. Ik zag dat [getuige] met dezelfde jongen voor de deur stond. Hij wilde met mij praten. Ik heb de deur niet open gedaan. Ik zag dat [getuige] en de mij onbekende man weggingen. Ik ging naar het pompstation om sigaretten te halen. Op weg naar het pompstation ben ik langs het huis van [getuige] gelopen. Ik dacht dat ze nu wel alleen was en ik wilde nog een keer met haar praten. Ik hoorde toen dat er iemand heel snel van de trap af kwam gerend. Ik deed al een aantal stappen naar achteren. Er rende een man naar buiten. Diezelfde man als die eerder die avond op mijn deur stond te bonken. De jongen vroeg op een agressieve manier wat ik met [getuige] gedaan had. Vlak erna zag ik dat de jongen mij wilde slaan. Ik zag dat hij zijn vuisten met kracht in mijn richting plaatste. Ik kon deze vuistslagen blokken met mijn armen. Daarna lukte het hem wel om mij te raken. Hij heeft 3x mijn gezicht geraakt met zijn vuisten. Dit was op mijn rechteroog. Direct daarna voelde ik een stekende pijn. Daarna raakten we in een worsteling. We kwamen met zijn tweeën op de grond terecht. Ik hoorde van de dokter dat mijn neus gebroken is. Mijn kaak is gebroken en ik heb een blauw oog. Vandaag wordt mijn kaak gerepareerd. Morgen moet ik naar de chirurg voor mijn neus.
2. Een geschrift, inhoudende een letselverklaring betreffende [slachtoffer] , opgesteld door een geneeskundigen van de Vijf Meren kliniek in Haarlem (pagina 11 e.v.).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
[slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1983, heeft zich op 28 november 2016 gemeld bij de verpleegafdeling AOA Haarlem Zuid na beoordeling op de Spoed Eisende Hulp, in verband met een verwijzing door chirurgie na mishandeling, met aangezichtsletsel.
[slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1983, werd op 2 december 2016 gezien op de polikliniek KNO-Heelkunde Haarlem Zuid in verband met vechtpartij op 28 november 2016.
Le Fort 2 fractuur (het hof begrijpt: gebroken bovenkaak), waarvoor operatie. Komt nu voor beoordeling neus. Vindt neus scheef staan naar links. Flink gezwollen. Neuspassage: re dicht. Kon altijd goed ademen bdz.
O /RA knik naar links, ant. recht
Os nasale voelt stabiel in mediaanlijn, neusdorsum lijkt ingezakt, gecamoufleerd door zwelling.
CT-scan Hersenen: forse impressie tip os nasale!
C/ os nasale fractuur (het hof begrijpt: gebroken neus), met flinke impressie tip os nasale, met wsch ook dislocatie septum
B/ repostie op OK, onder narcose, as maandag.
Ophogen os nasala, repostie septum, evt splinting, tamponade ter ondersteuning os nasale tip
(3-4 dagen laten zitten).
Dhr. [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1983 onderging op 5 december 2016 een repositie neus! En correctie traumatische deviatie septum en volledige inzakking neus op OK onder narcose.
3. Een proces-verbaal van verhoor van 4 januari 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (pagina 16 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 4 januari 2017 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[slachtoffer]:
Na de mishandeling (het hof begrijpt: op 28 november 2016) had ik een gebroken neus en kaak. Er zijn zes schroeven in gezet. Ik had ook een hersenschudding. Ik ben nu anderhalve week van het vloeibare dieet af. Kauwen gaat nog niet goed.
4. Een proces-verbaal van verhoor van 6 december 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (pagina 20 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 6 december 2016 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[getuige]:
Ik weet wie [slachtoffer] (het hof begrijpt: [slachtoffer] ) heeft geslagen maar wil hem niet verlinken. [slachtoffer] heeft die avond twee keer voor mijn deur gestaan. De tweede keer is een vriend van mij naar beneden gegaan. Ik ben samen met [naam 1] (het hof begrijpt: [naam 1] ) boven gebleven. Ik keek uit het raam en zag duw- en trek werd tussen [slachtoffer] en die vriend. Ik ben eerder die avond met een vriend bij [slachtoffer] thuis geweest om verhaal te halen. Dat was met de vriend die later [slachtoffer] heeft geslagen.
5. Een proces-verbaal van 4 juni 2019, opgemaakt door mr. G.M. Boekhoudt, raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken bij het gerechtshof Amsterdam.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 4 juni 2019 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van
[getuige] :
[verdachte] heeft [slachtoffer] (het hof begrijpt:) [slachtoffer] (het hof begrijpt:) op 28 november 2016 in elkaar geslagen.
6. Een proces-verbaal van verhoor van 17 december 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (pagina 22 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 17 december 2016 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[naam 1]:
[getuige] heeft mij op 28 november 2016 omstreeks 19.00 uur gebeld en gevraagd of ik langs wilde komen omdat zij zich niet veilig voelde.
[getuige] heeft een vriend van haar gecontact. Die is naar ons toegekomen. [getuige] en haar vriend gingen weg. Ik weet dat zij naar het huis van [slachtoffer] gingen. Ik was in de woning van [getuige] .
[getuige] en die vriend kwamen terug. Toen ging de bel. [slachtoffer] stond weer voor de deur. Ik zag dat die vriend van [getuige] naar beneden rende.
7. Een proces-verbaal van bevindingen van 19 december 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 2] (pagina 42).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten of één of meer van hen:
Op 17 december 2016 waren wij in gesprek met [naam 1] . [naam 1] had net een verklaring als getuige afgelegd. In aanvulling op deze verklaring heb ik, verbalisant [verbalisant 3] , [naam 1] nogmaals gevraagd naar de identiteit van degene die bij hen aanwezig was in de woning van [getuige] .
[naam 1] vertelde dat hij de naam niet wilde noemen. Hij vertelde desgevraagd dat hij wel wist hoe de man heette maar dat hij hem verder niet kende. Nadat ik, verbalisant [verbalisant 3] , [naam 1] had medegedeeld dat ik voor de waarheidsvinding zijn mobiele telefoon in beslag wilde nemen om vast te stellen of, en zo ja, met wie hij onder andere WhatsApp-gesprekken over dit incident voerde, hoorden we [naam 1] zeggen dat de naam van de persoon [verdachte] was maar dat hij hem niet als contact in zijn toestel had staan en hem verder niet kende.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg subsidiair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand met aftrek van de tijd die hij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht. De politierechter heeft daarnaast beslist dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 november 2016 en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, en dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 60 uur, bij niet naar behoren verrichten te vervangen door 30 dagen hechtenis. Daarnaast heeft hij gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 november 2016 en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, en dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling door een ander meermalen met de vuist tegen het hoofd te stompen. Het slachtoffer heeft hierdoor zwaar lichamelijk letsel opgelopen, bestaande uit onder meer een gebroken neus en een gebroken kaak. Het slachtoffer heeft zich onder medische behandeling moeten stellen, is geopereerd en hij heeft lange tijd te kampen gehad met de naweeën van de mishandeling. Door zo te handelen heeft de verdachte op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Algemene ervaringsregels leren dat slachtoffers van een dergelijk feit nog lange tijd de psychische gevolgen daarvan ondervinden. Hoewel verdachtes handelen een reactie is op het aanhoudende hinderlijke en dreigende gedrag van het slachtoffer jegens [getuige] , rekent het hof het de verdachte aan dat hij hierop op een zodanig ongeremde disproportioneel gewelddadige wijze heeft gereageerd.
Het hof heeft gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en waarvan de oplegging haar weerslag heeft gevonden in de oriëntatiepunten van het LOVS. Daarin wordt voor het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel zonder gebruik te maken van een wapen een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden als oriëntatiepunt genoemd.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 9 september 2019, waaruit blijkt dat hij eerder onder meer ter zake van een soortgelijk strafbaar feit onherroepelijk is veroordeeld.
Het hof houdt rekening met het tijdsverloop sinds de pleegdatum van het bewezenverklaarde feit en met de huidige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals door de verdachte en zijn raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht. Daaruit is gebleken – kort gezegd – dat de verdachte al geruime tijd een vriendin heeft, dat zij binnenkort hun eerste kind verwachten en dat verdachte sinds ongeveer één jaar een baan heeft. Zij hebben een vaste woning en verdachte is bezig met het afbetalen van zijn schulden. Daarnaast heeft de verdachte zich voor de bij hem vastgestelde PTSS onder behandeling gesteld bij De Waag voor traumabehandeling en agressieregulatie, hetgeen hem inzicht heeft gegeven in zijn gevoelens en hoe daarmee om te gaan. Uit dit alles ontstaat de indruk dat de verdachte zijn leven thans goed op orde heeft.
Het hof is van oordeel dat reeds vanwege de ernst van het feit niet kan worden volstaan met de door de advocaat-generaal gevorderde strafmodaliteit van een kortdurende taakstraf. Het hof betrekt daarbij ook dat het tot een andere bewezenverklaring komt dan die waarop de advocaat-generaal zijn vordering heeft gebaseerd.
Al het voorgaande in aanmerking genomen is het hof van oordeel dat de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in dit stadium een ongerechtvaardigd zware wissel zou trekken op het leven van de verdachte. Het hof acht oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Oplegging van deze straf dient om de verdachte ervan te weerhouden zich binnen de proeftijd schuldig te maken aan enig nieuw strafbaar feit.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 6.500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 3.000,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige gaat het ter compensatie van immateriële schade gevorderde de grenzen van de billijkheid te buiten, zodat de vordering voor dat deel zal worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vorderingen tenuitvoerlegging

Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van:
  • de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 17 december 2013 (parketnummer 15/740959-13) opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd voor de duur van drie jaren.
  • de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 17 december 2013 (parketnummer 15-007249-13) opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd voor de duur van drie jaren.
Beide door de politierechter toegewezen vorderingen zijn in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft afwijzing van de vordering gevorderd.
De raadsvrouw heeft afwijzing van de vorderingen bepleit.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Gebleken is dat de verdachte in de zaak met parketnummer 15-007249-13 is veroordeeld voor bedreiging met geweld en dat hij in de zaak met parketnummer 15-740959-13 is veroordeeld voor (eenvoudige) mishandeling en het voorhanden hebben van een wapen.
Het opleggen van een voorwaardelijke straf dient ertoe, zoals het hof hiervoor ook heeft overwogen, de verdachte ervan te weerhouden zich binnen de proeftijd schuldig te maken aan enig nieuw strafbaar feit. Dat is niet gelukt. Vaststaat immers dat de verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijden opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. Voor de effectiviteit en de geloofwaardigheid van de regeling omtrent voorwaardelijke straffen is van essentieel belang dat overtreding van de voorwaarden niet vrijblijvend is en dat daaraan gevolgen worden verbonden. Dat dient ook in deze zaak te geschieden. Het hof acht het dan ook aangewezen om de vorderingen tot tenuitvoerlegging toe te wijzen, maar ziet in hetgeen het hiervoor in de strafmotivering is overwogen aanleiding de tenuitvoer te leggen vrijheidsstraffen om te zetten in telkens een taakstraf van hierna te melden duur.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 3.000,00 (drieduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.000,00 (drieduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 28 november 2016.
Gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 17 december 2013, parketnummer 15-740959-13, te weten een gevangenisstraf voor de duur van één maand,
- een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 17 december 2013, parketnummer 15-007249-13, te weten een gevangenisstraf voor de duur van één maand,
- een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. S.M.M. Bordenga en mr. S.J. Riem, in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 oktober 2019.
Mr. Riem is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.