ECLI:NL:GHAMS:2019:3581

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2019
Publicatiedatum
3 oktober 2019
Zaaknummer
200.261.138/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot zekerheidstelling voor proceskosten in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 oktober 2019 uitspraak gedaan in een incident tot zekerheidstelling voor proceskosten in het kader van een hoger beroep. De appellanten, [X] en [appellant sub 2], zijn in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam. Dekker q.q. c.s. hebben een incidentele vordering ingediend op basis van artikel 224 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), waarin zij verzochten om zekerheidstelling door de appellanten voor de proceskosten. De appellanten hebben zich gerefereerd aan het oordeel van het hof, waarbij hun advocaat zich garant heeft gesteld voor de proceskosten.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten, die beiden in [woonplaats] (land) wonen, op grond van artikel 224 lid 1 Rv verplicht zijn om zekerheid te stellen, aangezien zij geen woonplaats in Nederland hebben. Het hof heeft het bedrag voor de zekerheidstelling vastgesteld op € 3.546,-, gebaseerd op de berekening van de proceskosten door Dekker q.q. c.s. Het hof heeft de appellanten bevolen om deze zekerheid binnen veertien dagen na de uitspraak te stellen, op straffe van niet-ontvankelijkheid in hun vorderingen in de hoofdzaak.

De beslissing over de proceskosten van het incident is aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak. De hoofdzaak is verwezen naar de rol van 29 oktober 2019 voor het nemen van een memorie van grieven door [X] c.s. of een akte houdende mededeling dat de bedoelde zekerheid niet is gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.261.138/01
zaaknummer/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/641326 / HA ZA 18-17
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 1 oktober 2019
inzake

1.[X] ,

wonend te [woonplaats ] ( [land] ),
appellante in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
2. [appellant sub 2],
wonend te [woonplaats ] ( [land] ),
appellant in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,

3. HAERESTEIJN HOLDING B.V.,

gevestigd te Amsterdam,
appellante in de hoofdzaak,
advocaat: mr. R.P. de Bruin te Gouda,
tegen
1. mr. Pieter Rudolf DEKKER,in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van LHO Beheer B.V., Crescendo Leisure Concepts Holding B.V., Hotel Tante Pietje B.V. en Brasserie Tante Pietje B.V. en van medecurator in het faillissement van Haeresteijn Holding B.V.,
kantoorhoudend te Rosmalen, gemeente ’s-Hertogenbosch,
2. mr. Geurt TE BIESEBEEK,in zijn hoedanigheid van medecurator in het faillissement van Haeresteijn Holding B.V.,
kantoorhoudend te Weert,

3. [geïntimeerde] ,

wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat: mr. N.E. Groeneveld-Tijssens te Tilburg.
Partijen worden hierna [X] , [appellant sub 2] , Haeresteijn (tezamen ook: [X] c.s.), Dekker q.q., Te Biesebeek q.q. en [geïntimeerde] (tezamen ook: Dekker q.q. c.s.) genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[X] c.s. zijn bij dagvaarding van 6 juni 2019 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 13 maart 2019 dat onder bovenstaand zaaknummer/rolnummer is gewezen tussen [X] c.s. als eisers en Dekker q.q. c.s. als gedaagden. Dekker q.q. c.s. hebben een anticipatie-exploot uitgebracht.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- akte houdende een incidentele vordering zijdens Dekker q.q. c.s. strekkende tot zekerheidstelling door [X] en [appellant sub 2] voor de proceskosten, met producties;
- conclusie van antwoord in het incident zijdens [X] en [appellant sub 2] .
Vervolgens is arrest gevraagd in het incident.
Dekker q.q. c.s. hebben op de voet van artikel 224 Rv incidenteel gevorderd [X] en [appellant sub 2] te veroordelen om binnen een termijn van veertien dagen, althans een door het hof te bepalen termijn, zekerheid te stellen tot een bedrag van € 3.546,-, althans tot een bedrag dat het hof juist acht, voor de proceskosten tot betaling waarvan [X] en [appellant sub 2] jegens Dekker q.q. c.s. veroordeeld zouden kunnen worden, op straffe van niet-ontvankelijkheid van [X] en [appellant sub 2] in hun vorderingen.
[X] en [appellant sub 2] hebben zich in het incident gerefereerd aan het oordeel van het hof. Hun advocaat heeft zich garant gesteld voor voldoening van de proceskosten tot betaling waarvan [X] en [appellant sub 2] door het hof veroordeeld zouden kunnen worden.

2.Beoordeling

in het incident:
2.1
Op grond van artikel 224 lid 1 Rv dient onder meer degene die, zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland, bij een Nederlandse rechter een vordering instelt, op vordering van de wederpartij zekerheid te stellen voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarvan zij in die procedure veroordeeld zou kunnen worden, tenzij een van de in artikel 224 lid 2 Rv genoemde uitzonderingen van toepassing is. [X] en [appellant sub 2] wonen beiden in [woonplaats ] ( [land] ) en waren in eerste aanleg eisende partijen. Voorts is gesteld noch gebleken dat een van de in artikel 224 lid 2 Rv genoemde uitzonderingen zich voordoet. [X] en [appellant sub 2] zullen dus zekerheid moeten stellen.
2.2
Dekker q.q. c.s. hebben het bedrag waarvoor zekerheid dient te worden gesteld becijferd op € 3.546,-, zulks op basis van € 324,- wegens vast recht en de maximale drie punten conform liquidatietarief II (voor vorderingen van onbepaalde waarde) à € 1.074,- per punt (de onderhavige incidentele conclusie, een memorie van antwoord en een pleidooi/comparitie). Het hof acht deze berekening juist, met dien verstande dat uit de stukken blijkt dat aan griffierechten een bedrag van € 741,- is geheven en betaald. Het hof kan echter niet meer toewijzen dan is gevorderd. Daarom zal het hof de hoogte van de door [X] en [appellant sub 2] te stellen zekerheid vaststellen op het gevorderde bedrag van € 3.546,-. Zoals verder gevorderd zal het hof [X] en [appellant sub 2] bevelen de zekerheid te stellen in de vorm van een garantie van hun advocaat, bestaande uit een toezegging dat hij er tot een bedrag van € 3.546,- voor instaat dat de proceskosten waarin [X] en [appellant sub 2] door het hof veroordeeld zouden kunnen worden, worden voldaan, dan wel door storting op de kantoorrekening van Dekker q.q. c.s., dan wel door een door een Nederlandse bank af te geven bankgarantie.
2.3
Een oordeel over de kosten van het incident zal worden aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
in de hoofdzaak:
2.4
De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen voor het nemen van een memorie van grieven door [X] c.s. dan wel akte houdende mededeling dat de bedoelde zekerheid niet is gesteld.

3.Beslissing

Het hof:
in het incident:
beveelt dat [X] en [appellant sub 2] op één van de hierna te noemen wijzen zekerheid stellen voor een bedrag van € 3.546,- ter zake van de proceskosten waarin [X] en [appellant sub 2] in hoger beroep veroordeeld zouden kunnen worden;
bepaalt dat [X] en [appellant sub 2] voormelde zekerheid stellen binnen veertien dagen na datum van deze uitspraak – op straffe van niet-ontvankelijkheid van hen in hun vorderingen in de hoofdzaak – in de vorm van een hiervoor in 2.2. omschreven garantie van de advocaat van [X] en [appellant sub 2] , dan wel door storting van voormeld bedrag op de kantoorrekening van Dekker q.q. c.s., dan wel door een door een Nederlandse bank af te geven bankgarantie met Dekker q.q. c.s. als begunstigden, onder verstrekking van de originele bankgarantie aan de advocaat van Dekker q.q. c.s.;
houdt de beslissing over de proceskosten van dit incident aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 29 oktober 2019 voor het nemen van een memorie van grieven door [X] c.s. dan wel akte houdende mededeling dat voormelde zekerheid niet is gesteld;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. van der Kwaak, R.J.M. Smit en M.A. Wabeke en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2019.