[appellant] heeft als getuige onder andere verklaard:
“Ik heb nooit drugs gegeven aan mevrouw [E] en dus ook niet op 13 januari 2017. Ik zag mevrouw [E] dagelijks. Het enige akkefietje op die dag, 13 januari 2017, was dat zij om ongeveer half 3 ‘s middags voorover gebogen op een tafel lag te slapen in de kantine. Daar heb ik haar op aangesproken. Ze was daar verbolgen over. Dat is ze altijd als ze ergens op wordt aangesproken. Dan wordt ze boos en gaat janken. Het is altijd een ander zijn schuld, nooit die van haar.
Het eerste contact over [E] daarna was een telefoontje dat ik op zondagavond
kreeg van [F] . Het was een vrij kort telefoongesprek. Hij zei dat ik drugs aan
[E] zou hebben gegeven. Dat heb ik toen ontkend. Vervolgens belde [H] mij op. Hij was intussen ook geïnformeerd door [F] . Daarna vond de WhatsApp
uitwisseling plaats met [F] (met onder andere het bericht: oost is klein pik). Ik ging die WhatsApp correspondentie met [F] aan want ik wilde met hem in contact komen. Ik was namelijk al eens eerder onterecht beschuldigd en toen heeft Pantar mij niet gesteund. [H] had mij ook geadviseerd om met [F] in contact te treden. Via de WhatsApp had ik met [F] afgesproken op straat bij zijn woning in de Spaarndammerstraat. Ik was er iets voor 9 uur en [F] appte dat hij zijn dochter naar school bracht. Ik zag bij zijn woning veel mensen staan. Dat appte ik ook aan [F] . We zagen elkaar daarna bij de sigarenzaak op de Nova Zembla straat. Ik had mijn brommer daar neer gezet. Al pratend loodste [F] mij zo een beetje naar zijn woning toe en vroeg of ik mee naar boven kwam. Dat weigerde ik. We liepen wat door en toen stelde ik voor in het koffiehuis te praten.
Voor het koffiehuis liep een man; die hugte [F] , het was een gabber van hem. Dat
gaf me al een raar gevoel. Maar ik dacht binnen is beter dan buiten. Ik zorgde ervoor dat ik met mijn gezicht naar de deur zat. [F] hield zijn jas dicht en had zijn
rechterhand op zijn jaszak. Ik zag door het raam voor het koffiehuis een man met een
gele jas langslopen en die liep drie minuten later weer langs. Aan de overkant van de
straat zag ik ook een man bij de Albert Heijn staan. Dat werd voor mijn gevoel steeds
enger. Ik wist niet goed wat ik moest doen. Toen kwam er een derde man binnen die
achter mij ging zitten. Daarmee waren zij voor mijn gevoel met zijn vieren. Ik dacht dat ze me te grazen wilden nemen. Sowieso, binnen of buiten. In je eentje red je het dan niet. [F] had al gezegd dat hij [E] erbij zou halen en toen had ik gezegd dat hij dat dan maar moest doen. Hij zei ook dat hij goede vriendjes en slechte vriendjes had. Ik vond dat heel bedreigend, ik zat op het randje van mijn stoel. Op een gegeven moment zei [F] : als je toegeeft ga ik je helpen, ik beloof het je. Toen ging ik overstag want ik wilde weg. Ik heb toen gebruik gemaakt van cursussen die ik via Pantar heb gevolgd, emoties de baas, communiceren, iemand naar zijn mond praten. Ik heb toen alles gezegd om het gesprek te kunnen afronden. Ik heb tegen Pantar gezegd dat ik toen zo snel mogelijk weg wilde. Maar als je de band afluistert hoor je dat het gesprek nog een tijd doorging. Ik hield dat gesprek met [F] zo om er alles bij te halen om empathie bij hem te kweken. Ik weet nog steeds niet wat [F] opzet was of hij het liegen van zijn vriendin wilde onderzoeken of dat hij geld van mij wou.
[F] had gezegd dat hij mij zou helpen en dat hij met [E] zou gaan praten. Ik
ontving een WhatsApp bericht ik denk de volgende dag. Dat kwam er op neer dat [E] zich niet liet ompraten omdat ze nu eerlijk wou zijn. Zelfs als ik 10.000 euro zou betalen veranderde dat niks. Later kreeg ik een appje of ik bij hun thuis, boven, wilde komen. Hij voegde daar aan toe: wat heb je daar voor over en kom niet met een
flutbedrag. Ik weet niet meer of ik in het koffiehuis misschien ook iets heb geroepen
over geld. De hele kwestie emotioneert mij nog steeds, ik heb er nog steeds pijn van in
mijn buik, het verlies van mijn baan is zo erg alsof je hand eraf is. Dat ik tegen [F] op het eind van het gesprek dat ik met hem had het verhaal vertelde over mijn moeder was om hem rustig te krijgen, om empathie bij hem te kweken. Er zat ook boosheid in over hoe Pantar, mijn leidinggevende, hier op had gereageerd.
Na het gesprek in het koffiehuis ging [F] dwingen. Diezelfde woensdag of de dag
erna kwam die app over 10.000. Vrijdag appte hij mij dat ik een groot geldbedrag moest betalen en dat er anders maatregelen zouden komen. Ik heb toen niet gereageerd en dacht: zoek het uit. Het hele weekend zat ik natuurlijk op mijn telefoon te kijken of hij reageerde maar hij deed niks. Maandag was [H] weer terug van vakantie en toen heb ik direct contact met hem opgenomen. [H] werd die zelfde maandag telefonisch of per WhatsApp lastig gevallen door [F] . Ik hoorde niks. De volgende dag, dinsdag was er groot teamoverleg. [H] werd, ik denk tijdens dat overleg, gebeld door [J] . Die zei dat [E] en [F] onderweg waren naar Krieken Oort, het
hoofdkantoor van Pantar. Toen het teamoverleg was afgelopen dacht ik: dit loopt
helemaal uit de hand. Ik heb [G] , die al was vertrokken gebeld en gevraagd terug te
komen. [G] en [H] en ik hebben toen in de vergaderzaal op de Zuiderzeeweg
gesproken. Ik heb [G] de WhatsApp berichten overhandigd. Ik denk dat ik haar ook
het hele verhaal, inclusief de bedreigende sfeer tijdens het gesprek op de
Spaarndammerstraat, en mijn poging daar te kunnen vertrekken, heb verteld. Maar [H] zou dat kunnen bevestigen. Ik vroeg toen aan [G] en wat nu?
Wat ik nog kwijt wil is het volgende volgens Pantar zou ik aan [E] hebben voor
gedaan hoe ze die drugs moest gebruiken. Dat is onmogelijk. We waren in het kantoor
met zijn drieën [H] , [I] en ik. Als ik iets gedaan zou hebben dan zou
iedereen dat gezien hebben. (…)
Op het moment dat ik [E] er op aan sprak dat ze in de kantine lag te slapen waren
daarbij aanwezig [L] , [M] en [H] . Maar ik denk dat de
hele crew erbij was. (…)
Ik weet niet meer of ik op 30 januari, in het tweede gesprek met de onderzoekscommissie heb verteld dat ik tegen [F] , in strijd met de waarheid, wel drugs aan [E] had gegeven. Ik weet niet meer wat ik in dat gesprek heb gezegd, mijn vriendin heeft in dat gesprek het woord genomen. Zij weet het misschien. (…)
Op een vraag van mr. Van Hulst hoe het kan dat volgens mr. Geelkerken vanaf minuut
28 van het gesprek in liet koffiehuis de situatie dermate bedreigend werd, dat ik persé
weg wilde komen, en het gesprek toch nog meer dan een halfuur heeft geduurd
antwoord ik: dat heb ik uitgelegd, dat was om empathie te winnen. Het was een
beleving van mij. Op een vraag waarom ik, zoals uit de bandopname blijkt, aan [F] geld heb aangeboden antwoord ik: wederom hetzelfde om empathie te krijgen. Deze man is een duivel. Toen het gesprek in het koffiehuis was afgelopen hebben we nog voor de deur gestaan. Ik wilde op het goede gevoel weg gaan. Ik was ook wel nieuwsgierig wat hij in zijn jas had zitten. Verder zou hij [E] bewegen toe te geven dat ze gelogen had.
Op de vraag waarom ik tegenover [F] begon over klusjes die ik in mijn vrije tijd
wel deed, terwijl daar niet eens om gevraagd was zeg ik wederom: om weg te komen.
Op de vraag waarom ik in dat gesprek buiten ook heb gezegd dat ik de grote jongens in de buurt ken zeg ik: dat weet ik niet. Misschien om dan toch een bepaalde indruk te
geven maar zo had ik het niet ervaren. Ik wilde dat hij zou doen wat hij beloofd had.
Het ging niet meer expliciet over [E] maar ik wilde het gesprek in good mood
beëindigen. Op een vraag waarom ik buiten bij het koffiehuis weer zei dat ik er veel spijt over had en dat ik me schuldig voelde antwoord ik: hetzelfde antwoord.”