Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.R.J. SCHIMMELPENNINCK,
DSB Bank N.V. h.o.d.n. Finqus, gevestigd en kantoorhoudend te Wognum,
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de curatoren van DSB Bank N.V. tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. De curatoren hebben in eerste aanleg een vordering ingesteld tot betaling van een vervroegd opeisbare kredietsom van € 4.457,32 en een bedrag van € 260,54 aan betalingsachterstand, alsook om vergoeding van proceskosten. De vordering is gebaseerd op een kredietovereenkomst die op 12 mei 2000 is gesloten. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen, omdat hij oordeelde dat een beding in de algemene voorwaarden, dat de verschuldigdheid van buitengerechtelijke kosten bij vervroegde opeisbaarheid regelt, nietig is op grond van artikel 34 van de Wet op het consumentenkrediet (Wck, oud). De curatoren zijn het hier niet mee eens en hebben hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft vastgesteld dat de curatoren in hoger beroep hun vorderingen hebben herhaald en dat de geïntimeerde niet is verschenen. Het hof heeft de onbetwiste feiten uit de producties van de curatoren overgenomen. Het hof oordeelt dat de kantonrechter terecht heeft vastgesteld dat de kredietovereenkomst onder de Wck valt, maar dat de nietigheid van het beding over buitengerechtelijke kosten niet betekent dat ook het beding over vervroegde opeisbaarheid nietig is. Het hof komt tot de conclusie dat de vorderingen van de curatoren alsnog toewijsbaar zijn, omdat de geïntimeerde in gebreke is gebleven met zijn betalingsverplichtingen. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van de curatoren toe, inclusief de proceskosten.