Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
[naam maatschap ] ,
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
[appellant] voert daartoe aan dat [naam maatschap ] ruim voor de factuurdatum wist dat hij was verhuisd naar [plaats] aan het [adres 2] (hierna: het adres in [plaats] ) en daar ook alle post wenste te ontvangen. [appellant] is ook ingeschreven op dat adres bij de GBA. Na de beschikking van de familierechter (met het bevel de echtelijke woning te verlaten, op welke procedure de door [naam maatschap ] verleende rechtsbijstand en de factuur betrekking hadden) was ook duidelijk dat [appellant] niet meer op het adres [adres 1] mocht wonen of daar post kon ontvangen. Er zijn tot november 2015 nooit aanmaningen gestuurd naar het adres in [plaats] . Er staat alleen vast dat [appellant] pas vanaf juni 2016 kopieën van aanmaningen geadresseerd aan het adres [adres 1] en een Postbusnummer op zijn daadwerkelijke adres in [plaats] begon te ontvangen. Er is geen bewijs dat aanmaningen – voor het aflopen van de verjaringstermijn - daadwerkelijk aan de woonplaats van [appellant] zijn verzonden. Tevens stelt [appellant] dat [naam maatschap ] aanmaningen heeft gestuurd naar zijn niet in gebruik zijnde postbusnummer.
Het ligt op de weg van [appellant] om te bewijzen dat het Postbusnummer in de relevante periode niet meer tot zijn beschikking stond, nu hij zich op de rechtsgevolgen van dit betwiste feit beroept en dit bij gegrondbevinding tot verjaring van de vordering kan leiden.
De slotsom is dat het hof [appellant] in de gelegenheid stelt om dat bewijs te leveren. Het hof houdt verder iedere beslissing aan.