3.6.Dit nadere onderzoek is uitgevoerd door Geoconsult en heeft geresulteerd in de “Eindrapportage verplaatste kolommen parkeergarage ’t Loon in de gemeente Heerlen” van 23 september 2002. In hoofdstuk 5 van het eindrapport wordt een evaluatie gegeven van de mogelijke oorzaken van de verplaatsingen van de kolommen van de parkeergarage. De uitgevoerde metingen laten een komvormige daling van het plafond zien. Geoconsult concludeert in paragraaf 5.2 dat horizontale verplaatsingen van de kolommen rechtstreeks verband houden met de komvormige daling van het plafond en daarmee de grondslag (ondergrond). Niet aannemelijk wordt geacht dat de bodem discontinuïteiten heeft waardoor extra zettingen zijn opgetreden (paragraaf 5.3). Uit de gemaakte zettingsberekeningen volgt volgens Geoconsult (paragraaf 5.4) dat de maximaal optredende zettingen in de orde liggen van 37 tot 69 mm. Uitgaande van een belasting van 50% van de toegestane funderingsdruk zouden de zettingen maximaal 35 tot 45 mm bedragen. Uit de zettingsberekeningen volgt dus dat er flinke zettingen kunnen optreden, maar daarmee zijn de gemeten verschilzettingen van meer dan 100 mm over afstanden van 14 meter niet verklaard. Zowel de opgetreden komvormige daling en de berekende maximale verschilzettingen kunnen niet worden verklaard op basis van de maximale belastingen. Daaraan voegt Geoconsult toe dat gezien de consolidatietijd de zettingen als gevolg van belastingen vrijwel volledig hun beslag moeten hebben gehad, zodat zettingen uit de directe ondergrond ook niet meer zijn te verwachten.
In paragraaf 5.5 van het eindrapport bespreekt Geoconsult de mogelijkheid dat het gaat om “mijnschade”:
“Naar aanleiding van de bevindingen uit het grondonderzoek en de berekeningen die hieruit voortvloeien kan de verplaatsing van de kolommen en met name de gemeten niveauverschillen van het plafond niet verklaar[d] worden op basis van de verkende grondslag.
De oorzaak van de komvormige daling en daarmee de horizontale verplaatsing van de kolommen zal derhalve in de diepere ondergrond gevonden moeten worden.
Reeds in onze rapportage GG-4561 d.d 2 april 2002 is aangegeven dat mijnschade vanwege de ondiepe ontginning (ca. 88 m- maaiveld) niet uitgesloten kan worden. Tevens werd hierbij expliciet aangegeven dat er dan sprake moet zijn van een komvormige daling van het maaiveld.
Deze komvormige daling is eenduidig af te leiden uit de metingen van de ligging van het plafond. Deze daling komt tevens overeen met het gebied van de horizontaal verplaatste kolommen.
Gezien deze bevindingen mag ons inziens het optreden van mijnschade niet worden uitgesloten. Uitsluitsel hierover zal echter door staatstoezicht op de mijnen moeten worden gegeven.”
In hoofdstuk 6 bespreekt Geoconsult de door W&N voorgestelde maatregelen ten aanzien van de kolommen:
“
6.0 Fixatie van de kolommen
Door ingenieursbureau Van der Werff en Nass bv is aangegeven op welke wijze zij de processen van de verplaatste kolommen wil stopzetten. Hierbij wordt gedacht aan een tweetal maatregelen.
Enerzijds betreft dit een verticale stabilisatie door middel van injecteren van de bodem ter plaatse van de kolommen. Gezien de resultaten uit het grondonderzoek is het injecteren van deze zeer compacte grondslag uiterst complex. Daarnaast zal het proces dat aan de bodemdaling ten grondslag ligt hiermee niet gestopt worden. Een verticale fixatie middels injecteren zonder de oorzaak te kennen verdient dan ook niet onze voorkeur.
Anderzijds betreft het een horizontale fixatie van de kolommen door middel van een monoliet betonvloer. Deze fixatie lijkt ons zeer wel mogelijk en zal mogelijke horizontale verplaatsingen aan de kolommen kunnen voorkomen.”
De eindconclusies en aanbevelingen van Geoconsult luiden als volgt:
“
7.0 Conclusies en aanbevelingen
Op basis van de onderzoeksresultaten blijkt dat er zich een komvormige daling heeft voorgedaan in het gebied waar verplaatsing van de kolommen is waargenomen. Deze komvormige daling komt vrijwel overeen met het gebied waar de kolommen in horizontale richting verplaatsen.
Uit de interactie tussen daling en de horizontale verplaatsing van de kolommen kan worden afgeleid dat deze daling niet aan maatvoering tijdens de bouw geweten kan worden.
Tevens blijkt uit de resultaten van de zettingsberekeningen dat de gemeten daling niet kan worden verklaard uit zettingen in de grondslag als gevolg van de bouwlasten. Daarnaast blijkt uit de resultaten van de samendrukkingsproeven en de consolidatietijd dat de zettingen als gevolg van de belastingen op de ondergrond vrijwel volledig hun beslag hebben gehad. Restzettingen als direct gevolg van belasting uit de constructie zijn dan ook niet of nauwelijks nog te verwachten.
Op basis van dit aanvullende onderzoek en de reeds als niet relevant afgevoerde oorzaken op basis van eerdere onderzoeken (zie hoofdstuk 2) kan geconcludeerd worden dat aan de zettingen en verplaatsing van de kolommen geen aanwijsbare grondmechanische oorzaken van de directe ondergrond ten grondslag liggen. Dit betekent dat de laatste mogelijkheid ten aanzien van de problematiek als de meest waarschijnlijke moet worden beschouwd.
Uitgaande van de verkregen informatie uit de archieven van Staatstoezicht op de Mijnen en de bevindingen ten aanzien van de komvormige daling zal Staatstoezicht op de Mijnen nader uitsluitsel kunnen geven.
Wij adviseren derhalve met Staatstoezicht op de Mijnen contact op te nemen.
Om daarnaast uitsluitsel te verkrijgen over de snelheid en een eventuele toe of afname waarmee het proces van de verplaatste kolommen optreed, adviseren wij de horizontale verplaatsing van de kolommen nogmaals in te meten. Dit zoals is aangegeven door het Bureau Van der Werff en Nass en voor zoverre nog niet is gedaan.”