ECLI:NL:GHAMS:2019:3444

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 september 2019
Publicatiedatum
26 september 2019
Zaaknummer
23-004648-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping bewijsverweer en veroordeling voor rijden onder invloed van cannabis

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1991, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor het rijden onder invloed van cannabis. De tenlastelegging betrof het besturen van een personenauto op 31 augustus 2017 te Hoofddorp, terwijl het THC-gehalte in zijn bloed 6,4 microgram per liter bedroeg, wat boven de wettelijke grenswaarde ligt. De raadsman voerde aan dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte niet in staat was tot behoorlijk besturen, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat de wet niet vereist dat er ook moet worden aangetoond dat de verdachte niet in staat was tot behoorlijk besturen, zolang het THC-gehalte boven de grenswaarde ligt. Het hof achtte de verdachte schuldig aan de tenlastegelegde feiten en vernietigde het vonnis waarvan beroep. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 850,00 en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden. Daarnaast gelastte het hof de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van één week, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004648-18
datum uitspraak: 25 september 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 20 december 2018 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
11 september 2019.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 31 augustus 2017 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd, na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 6,4 microgram THC per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bespreking van een verweer

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken bij gebrek aan bewijs dat hij onder zodanige invloed was van cannabis dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moet worden geacht (ECLI:NL:HR:2012:BT2669). Het enkele feit dat na onderzoek is gebleken dat de verdachte een te hoog THC-gehalte in zijn bloed had, is daarvoor onvoldoende.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
De tenlastelegging is toegesneden op het bepaalde in artikel 8, lid 5, Wegenverkeerswet 1994, dat op 1 juli 2017, dus na het door de raadsman aangehaalde arrest van de Hoge Raad, is ingevoerd. In dit lid is, voor zover hier van belang en kort gezegd, strafbaar gesteld het besturen van een voertuig onder invloed van cannabis, voor zover het THC-gehalte hoger is dan de in artikel 3 Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer opgenomen grenswaarde van 3,0 microgram THC per liter bloed. In bedoeld lid is niet als (bijkomende) voorwaarde opgenomen dat daarnaast moet komen vast te staan dat de verdachte ten gevolge van het te hoge THC-gehalte niet tot behoorlijk besturen in staat moet worden geacht. In zoverre stelt de raadsman een eis die de wet niet kent. Nu na onderzoek is komen vast te staan dat de verdachte een THC-gehalte van 6,4 microgram per liter bloed had, kan het tenlastegelegde derhalve worden bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 31 augustus 2017 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, een personenauto heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 6,4 microgram THC per liter bloed bedroeg.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 850,00, alsmede tot een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het besturen van een auto op de openbare weg onder invloed van THC, zijnde een bestanddeel van cannabis waardoor de rijvaardigheid wordt verminderd. Door aldus te handelen heeft de verdachte de verkeersveiligheid in gevaar gebracht.
Bij het bepalen van de straf zoekt het hof aansluiting bij straffen die rechters in soortgelijke zaken voor
first offendersplegen op te leggen, te weten een geldboete en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid. Naargelang de omstandigheden van het geval, zoals recidive, gevaarlijk rijgedrag en combinatiegebruik van drugs met andere drugs of alcohol, kan hiervan in strafverzwarende zin worden afgeweken
.Van strafverzwarende omstandigheden is niet gebleken zodat het hof alles afwegende, een geldboete en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden hoogte en duur passend en geboden acht.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 februari 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van één week met een proeftijd van 2 jaren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof stelt vast dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Het hof zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf gelasten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 850,00 (achthonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
17 (zeventien) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politie-rechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 februari 2017, parketnummer 02-231237-16, te weten een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week.
Dit arrest is gewezen door de enkelvoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting had mr. H.M.J. Quaedvlieg, in tegenwoordigheid van mr. M.C.W. van der Voort, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 september 2019.
=========================================================================
[…]