ECLI:NL:GHAMS:2019:3430

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 september 2019
Publicatiedatum
24 september 2019
Zaaknummer
23-001209
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en zware mishandeling met TBS en gevangenisstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren en ter beschikking gesteld met dwangverpleging wegens poging tot doodslag en zware mishandeling van zijn toenmalige vriendin. De feiten vonden plaats in de periode van 1 mei 2017 tot en met 17 mei 2017 in Hoorn, waar de verdachte zijn vriendin herhaaldelijk heeft mishandeld, haar keel heeft dichtgeknepen en haar met verschillende voorwerpen heeft geslagen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 primair, 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten, waarbij de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar werd geacht vanwege zijn persoonlijkheidsstoornis en middelenmisbruik. De rechtbank had eerder een lagere straf opgelegd, maar het hof oordeelde dat de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer een zwaardere straf rechtvaardigden. De verdachte heeft een geschiedenis van geweld in relaties en de deskundigen hebben geadviseerd om hem de TBS-maatregel met dwangverpleging op te leggen, gezien het risico op herhaling. Het hof heeft ook de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de verdachte € 5.500,00 moet betalen voor immateriële schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001209-18
datum uitspraak: 24 september 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 23 maart 2018 in de strafzaak onder de parketnummers
15-800190-17 en 15-150147-15 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 september 2018, 10 september 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijzigingen is aan de verdachte ten laste gelegd dat hij:
onder 1 primair:op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 mei 2017 tot en met 17 mei 2017 in de gemeente Hoorn, in elk geval in Nederland (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal
- haar keel heeft dichtgeknepen (tot zij het bewustzijn verloor) en/of (tegelijkertijd) in haar neus heeft gebeten, zodat zij geen adem kreeg, en/of
- haar in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft geslagen met een tafelpoot en/of een (al dan niet gevulde) fles en/of andere voorwerpen, en/of
- haar met haar hoofd tegen de voordeur en/of de grond en/of de wasbak heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
onder 1 subsidiair:op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 mei 2017 tot en met 17 mei 2017 in de gemeente Hoorn, in elk geval in Nederland, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] (levensgezel van hem, verdachte) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen, althans eenmaal,
- haar keel heeft dichtgeknepen (tot zij het bewustzijn verloor) en/of (tegelijkertijd) in haar neus heeft gebeten, zodat zij geen adem kreeg, en/of
- haar in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft geslagen met een tafelpoot en/of een (al dan niet gevulde) fles (en/of andere voorwerpen), en/of
- haar met haar hoofd tegen de voordeur en/of de grond en/of de wasbak heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
onder 2 primair:op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 03 april 2016 tot en met 17 mei 2017 in de gemeente Hoorn aan [slachtoffer] (levensgezel van hem, verdachte) (telkens) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (onder meer) een gebroken neus en/of een of meer gebroken oogkas(sen) en/of een verminkt oor (zogenaamd bloemkooloor) en/of blijvende littekens op haar hoofd en/of in haar gezicht en/of elders op haar lichaam en/of blijvend oogletsel, te weten staar (schorscataract), heeft toegebracht door meermalen, althans éénmaal:
- in haar gezicht en/of tegen haar hoofd en/of lichaam en/of ledematen te slaan met een tafelpoot en/of een (al dan niet gevulde) fles en/of andere voorwerpen en/of met de (tot vuist gebalde) handen, en/of
- een stuk van haar oor af te bijten en/of te bijten in haar oor en/of haar te bijten in haar neus en/of haar handen en/of haar vingers en/of haar rug en/of elders in het lichaam, en/of
- met zijn duimen hard in haar ogen te drukken, en/of
- haar te schoppen tegen / in haar rug en/of haar heupen en/of haar buik, althans haar lichaam, en/of
- haar met een mes en/of een schaar, althans een (ander) scherp voorwerp te snijden en/of te steken;
onder 2 subsidiair (indien en voorzover ten aanzien van een bij bovenstaande aandachtstreepjes beschreven, wel bewezen geachte, geweldshandelingen geen bewezenverklaring voor het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel volgt):op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 03 april 2016 tot en met 17 mei 2017 in de gemeente Hoorn, in elk geval in Nederland (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] (levensgezel van hem, verdachte) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- in haar gezicht en/of tegen haar hoofd en/of lichaam en/of ledematen heeft geslagen met een (al dan niet gevulde) fles en/of andere voorwerpen en/of met de (tot vuist gebalde) handen, en/of
- een stuk van haar oor heeft afgebeten en/of haar heeft gebeten in haar oor en/of haar neus en/of haar handen en/of haar vingers en/of haar rug en/of elders in het lichaam, en/of
- haar heeft geschopt tegen / in haar rug en/of haar heupen en/of haar buik, althans haar lichaam, en/of
- met zijn duimen hard in haar ogen heeft gedrukt en/of
- haar met een mes en/of een schaar, althans een (ander) scherp voorwerp heeft gesneden en/of gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
onder 2 meer subsidiair (indien en voorzover ten aanzien van een bij bovenstaande aandachtsstreepjes beschreven, wel bewezen geachte, geweldshandelingen geen bewezenverklaring voor het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel of poging daartoe volgt):op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 3 april 2016 tot en met 17 mei 2017 in de gemeente Hoorn [slachtoffer] (levensgezel van hem, verdachte) (telkens) heeft mishandeld, door die [slachtoffer] (telkens):
- in haar gezicht en/of tegen haar hoofd en/of lichaam en/of ledematen te slaan met een (al dan niet gevulde) fles en/of andere voorwerpen en/of met de (tot vuist gebalde) handen;
- en/of een stuk van haar oor af te bijten en/of te bijten in haar oor en/of haar te bijten in haar neus en/of haar handen en/of haar vingers en/of haar rug en/of elders in het lichaam;
- en/of met zijn duimen hard in haar ogen te drukken;
- en/of te schoppen tegen/in haar rug en/of haar heupen en/of haar buik, althans haar lichaam;
- en/of met een mes en/of een schaar, althans een (ander) scherp voorwerp te snijden en/of te steken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof komt tot een andere bewezenverklaring dan de rechtbank. Daarnaast grondt het hof de beslissingen omtrent de sanctietoepassing op de in hoger beroep beschikbaar gekomen pro justitia rapporten van psychiater [naam 1] van 5 februari 2019 en van psycholoog [naam 2] van 1 februari 2019, die zijn opgemaakt naar aanleiding van het onderzoek waaraan de verdachte dit maal heeft meegewerkt.

Bespreking van een in hoger beroep gevoerd bewijsverweer

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde op het standpunt gesteld dat de verdachte niet bewust – willens en wetens – de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zijn handelen op 17 mei 2017 de dood van [slachtoffer] had kunnen intreden. De verdachte had geen (voorwaardelijk) opzet op haar dood en dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde poging tot doodslag, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of gedragingen de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roepen, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Onder ‘de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans’ dient te worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid (vgl. HR 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:718).
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 17 mei 2017 tussen ongeveer 10.00 en 11.30 uur
  • i) de keel van [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en tegelijkertijd in haar neus heeft gebeten, zodat zij geen adem kreeg en het bewustzijn verloor,
  • ii) haar veelvuldig met een tafelpoot en een wijnfles in het gezicht en tegen het hoofd heeft geslagen, kennelijk met dusdanig veel kracht dat de tafelpoot daarbij is gebroken en
  • iii) haar met het hoofd tegen de voordeur en een wasbak heeft geslagen.
Voor zover die gedragingen niet reeds afzonderlijk de aanmerkelijke kans op een fatale afloop in het leven hebben geroepen, is het hof is van oordeel dat in ieder geval het samenstel van die handelingen, die zijn verricht in een tijdsbestek van circa anderhalf uur, een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid hebben geschapen dat [slachtoffer] het leven zou laten. Daarbij is betrokken dat, zo is van algemene bekendheid, het hoofd een zeer kwetsbaar onderdeel van het menselijk lichaam is, waarin zich vitale structuren bevinden.
Genoemde gedragingen van de verdachte zijn naar de uiterlijke verschijningsvorm voorts zozeer gericht op het toebrengen van fataal letsel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte willens en wetens de mogelijkheid dat dergelijk letsel zou worden toegebracht heeft aanvaard, terwijl van contra-indicaties niet is gebleken. Daarom is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Het tot vrijspraak strekkende verweer van de raadsman wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
onder 1 primair
op 17 mei 2017 in Hoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven
- haar keel heeft dichtgeknepen tot zij het bewustzijn verloor en tegelijkertijd in haar neus heeft gebeten zodat zij geen adem kreeg, en
- haar in het gezicht heeft geslagen en tegen het hoofd heeft geslagen met een tafelpoot en een fles en
- haar met haar hoofd tegen de voordeur en een wasbak heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
onder 2 primairin de periode van 3 april 2016 tot en met 16 mei 2017 in Hoorn aan [slachtoffer] (levensgezel van hem, verdachte) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een verminkt oor (zogenaamd bloemkooloor), heeft toegebracht door meermalen te bijten in haar oor;
onder 2 subsidiairin de periode van 3 april 2016 tot en met 16 mei 2017 in Hoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] (levensgezel van hem, verdachte) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- in haar gezicht en tegen haar hoofd en lichaam heeft geslagen met een fles en andere voorwerpen en met tot vuist gebalde handen en
- haar heeft gebeten in het lichaam en
- haar heeft geschopt tegen haar lichaam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen onder 1 primair, 2 primair en 2 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
zware mishandeling.
Het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van de straf en maatregel

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren en hem de maatregel van TBS met verpleging van overheidswege (hierna: dwangverpleging) opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde sancties als in eerste aanleg zijn opgelegd.
De raadsman heeft met betrekking tot de sanctietoepassing benadrukt dat het duidelijk is dat de verdachte een behandeling nodig heeft, hetgeen de verdachte ook erkent, maar dat de verdachte de voorkeur geeft aan de variant TBS met voorwaarden. De verdachte heeft in aansluiting daarop verklaard dat hij vindt dat de modaliteit van TBS met dwangverpleging te zwaar is.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft bij de keuze tot het opleggen van een maatregel en een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur van die vrijheidsbenemende straf in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op zijn toenmalige vriendin. In een tijdsbestek van anderhalf uur heeft hij geruime tijd haar keel dichtgeknepen en haar aldus de adem benomen en veelvuldig en op diverse wijzen forse slagen toegebracht op haar gezicht en hoofd, onder meer met een tafelpoot en een wijnfles. Dat deze aanhoudende en intensieve geweldstoepassing geen fatale afloop heeft gehad, is niet aan de verdachte te danken, maar aan de geluksfactor. Wel heeft het slachtoffer die dag buitengewoon ingrijpend letsel bekomen. Exemplarisch daarvoor zijn de relazen van de hulpverleners die het slachtoffer gewond, bebloed en volledig in elkaar gekropen op straat hebben aangetroffen en rapporteerden dat zij in hun carrières nog niet eerder een (levend) slachtoffer met zoveel verwondingen hadden gezien.
Deze enorme geweldsuitspatting staat bepaald niet op zich. De verdachte heeft in de daaraan voorafgaande maanden het leven van zijn toenmalige vriendin tot een ware hel gemaakt door haar structureel te mishandelen, op wijzen die het hof als zware mishandeling en een poging tot zware mishandeling bestempelt. Daarbij heeft hij onder meer herhaaldelijk in haar oor gebeten en wel op zo’n manier dat haar oor daardoor ernstig misvormd is geraakt. Met deze verminking zal zij zich de rest van haar leven geconfronteerd zien. Dit alles heeft een enorme impact op het jeugdige slachtoffer gehad, zoals is gebleken uit de indringende slachtofferverklaring die zij ter terechtzitting in hoger beroep heeft voorgelezen. Zij leeft in angst, heeft last van nachtmerries en wordt dagelijks geconfronteerd met de pijnlijke gevolgen van de mishandelingen. Met dit bizarre geweld heeft de verdachte op brute wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarbij komt dat dit geweld goeddeels is toegepast in de woning van het slachtoffer, een omgeving waar iemand zich juist veilig zou moeten kunnen voelen.
Gelet op het voorgaande is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur in beginsel dan ook passend. Het hof houdt bij de sanctietoemeting echter ook rekening met de persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte, zoals die is gebleken uit verschillende onderzoeken.
Gedragskundige rapportages en de gevolgtrekkingen van het hof
De verdachte is eind 2017 ten behoeve van gedragskundig onderzoek opgenomen in het Pieter Baan Centrum (PBC), maar heeft toen geweigerd daaraan mee te werken. Desondanks hebben psychiater [naam 3] en GZ-psycholoog [naam 4] op 26 februari 2018 een rapport over de verdachte uitgebracht. Daarin komen zij tot de conclusie dat, niettegenstaande de weigerachtige opstelling van de verdachte, het geheel aan bevindingen een consistent beeld van zijn pathologie heeft opgeleverd. Zij concluderen dat bij de verdachte moet worden gesproken van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis met vooral antisociale, maar ook borderline en narcistische trekken, die aanwezig was tijdens de tenlastegelegde feiten. Verder was er (in ieder geval) sprake van misbruik van amfetamine, hetgeen een negatieve invloed op de impuls- en agressieregulatie heeft. Vanwege de aard en de omvang van verdachtes pathologie en de doorwerking daarvan op de tenlastegelegde feiten, adviseren deze deskundigen de tenlastegelegde feiten in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Wanneer de verdachte onbehandeld zou terugkeren naar de omstandigheden van voor zijn aanhouding, moet de kans op herhaling van ernstige geweldsdelicten op korte termijn als hoog worden ingeschat. De deskundigen adviseren alles overziend de verdachte de TBS-maatregel met dwangverpleging op te leggen.
In hoger beroep is de verdachte op verzoek van de verdediging onderzocht door twee andere gedragskundigen. Dat onderzoek heeft geresulteerd in een rapport van 5 februari 2019, opgemaakt door psychiater [naam 1] en een rapport van 1 februari 2019 van psycholoog [naam 2]. Zij hebben - samengevat - gerapporteerd dat bij de verdachte is behept met een persoonlijkheidsstoornis met antisociale, borderline en narcistische persoonlijkheidstrekken, waaronder een gebrek aan empathie en een gebrekkig geweten. De borderline component staat daarbij centraal. Daarnaast kampt hij met een matige tot ernstige stoornis in het gebruik van alcohol, cannabis, speed en XTC. Ten tijde van het tenlastegelegde was dit ook aan de orde. In partnerrelaties zoekt hij naar dankbaarheid, waardering, steun en onvoorwaardelijke liefde en loyaliteit. Hierover heeft hij irreële verwachtingen. Conflicten en onberekenbaar gedrag in relatie met het slachtoffer werden door hem ervaren als krenkende afwijzingen, hetgeen leidde tot massale woedende onmachtsgevoelens die hij onvoldoende kon controleren. Dit resulteerde in frequente woede-uitbarstingen en stelselmatige mishandelingen. Het excessieve middelengebruik kan daarbij een (verder) ontremmende rol hebben gespeeld. Het geweld tegen zijn toenmalige partner is blijven aanhouden doordat de verdachte zijn agressieve gedrag rationaliseerde en loochende. Geadviseerd wordt om hem de tenlastegelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen. De kans dat de verdachte, indien hij onbehandeld in de samenleving terugkeert, zich in partnerrelaties op relatief korte termijn opnieuw schuldig maakt aan vergelijkbare geweldsdelicten moet als groot worden ingeschat, mede omdat hij geen ziekte-inzicht heeft en slechts in beperkte mate ziektebesef.
[naam 1] en [naam 2] adviseren alles overziend aan de verdachte de TBS-maatregel met dwangverpleging op te leggen, omdat de TBS-maatregel met voorwaarden onvoldoende garantie biedt om gevaar tijdig af te wenden.
Ter terechtzitting in hoger beroep hebben [naam 1] en [naam 2] een toelichting gegeven op hun rapporten. Daarbij is kort gezegd naar voren gebracht dat de verdachte intensieve en jarenlange psychotherapie behoeft. Hij is thans gemotiveerd voor behandeling, maar vanuit opportunisme. Hij heeft weinig probleembesef en overschat zichzelf. De twee deskundigen hebben alle opties voor behandeling van de verdachte onder ogen gezien en zijn tot de slotsom gekomen dat de modaliteit van TBS met voorwaarden in dit geval als kader voor de noodzakelijke behandeling niet toereikend is. Daarbij is gewezen op de duur van een klinische behandeling in zo’n kader – gedacht moet worden aan anderhalf jaar – en op de kans dat de verdachte, die bovengemiddeld intelligent is, schijnaanpassing zal gaan vertonen. Dan ligt het risico op de loer dat te vroeg wordt aangevangen met resocialisatie, terwijl de verdachte niet zelfstandig in staat moet worden geacht om een gestructureerd leven op te bouwen. De behandeling zal bovendien voor hem een pijnlijk proces zijn, met veel boosheid tot gevolg. Om zijn reacties te kunnen beheersen, is een goede structuur nodig. Ook is belicht dat de controlemogelijkheden in een kader van TBS met voorwaarden te beperkt zullen zijn om de veiligheid van de samenleving te kunnen waarborgen en dat er voor moet worden gevreesd dat overtreding van de bij die maatregel te stellen voorwaarden al snel de vorm van recidivegedrag zal aannemen.
Het hof overweegt naar aanleiding van het vorenstaande als volgt.
Omdat de conclusies van de deskundigen [naam 2] en [naam 1] omtrent de persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte en de mate waarin die in de bewezen verklaarde periode heeft doorgewerkt in zijn handelen, worden gedragen door hun bevindingen en weerklank vinden in het eerdere PBC-rapport, neemt het hof die over en maakt die tot de zijne. Het hof rekent de verdachte de bewezen verklaarde feiten op grond van het bovenstaande in verminderde mate toe. Dit heeft een matigend effect op de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf.
Het hof is verder van oordeel dat de verdachte afgestraft en onbehandeld een te groot gevaar vormt voor de Nederlandse samenleving. Daartoe is niet alleen redengevend dat de kans op herhaling van vergelijkbare geweldsdelicten door [naam 1] en [naam 2] zeker in afhankelijkheidsrelaties als (al op relatief korte termijn) groot is beoordeeld, maar ook de lichtvaardige wijze waarop en de lange periode waarin de verdachte in deze zaak tot exorbitante geweldstoepassingen heeft kunnen komen. Bovendien is hij eerder in de relationele sfeer overgegaan tot toepassing van geweld, hetgeen blijkt uit een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 augustus 2019.
Gelet op het voorgaande zal het hof de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling opleggen én het bevel geven dat hij van overheidswege wordt verpleegd. Op basis van de gemelde toelichting die [naam 2] en [naam 1] op de terechtzitting in hoger beroep hebben gegeven acht het hof het vanuit maatschappelijk oogpunt onverantwoord de verdachte de noodzakelijke behandeling te laten ondergaan in een kader van TBS met voorwaarden. Hetgeen de raadsman en de verdachte hierover te berde hebben gebracht, heeft het hof niet tot een ander oordeel geleid.
Het hof stelt samenvattend vast dat aan de wettelijke eisen als genoemd in de artikelen 37a en 37b, eerste lid, Sr is voldaan. Bij de verdachte was ten tijde van het begaan van het bewezen feit immers sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, de door de verdachte begane poging tot doodslag en (poging tot) zware mishandeling betreffen misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld en naar het oordeel van het hof eist de algemene veiligheid van personen oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling van de verdachte en het bevel dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd. De maatregel zal worden opgelegd wegens (een poging tot) doodslag en (een poging tot) zware mishandeling, misdrijven die zijn gericht tegen en gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, zodat de duur van de terbeschikkingstelling niet op voorhand is gemaximeerd.
Conclusie
Het hof acht, alles overziend, met de rechtbank de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging én een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 5.500,00, te vermeerderen met wettelijke rente, ter compensatie van immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De gemachtigde van de benadeelde partij heeft zich op de terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het in eerste aanleg ter compensatie van immateriële schade gevorderde bedrag onvoldoende recht doet aan de gevolgen die de benadeelde partij van de gewelddadigheden van de verdachte heeft ondervonden. Ook heeft zij gesteld dat de benadeelde partij door toedoen van de verdachte materiële schade heeft geleden. Zij heeft daarom verzocht de verdachte bij wijze van voorschot (naar het hof begrijpt:) tot een bedrag van € 5.500,00 te veroordelen tot vergoeding van schade en daarnaast aan de verdachte tot een bedrag van € 25.117,13 de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) op te leggen.
Het hof overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 421, derde lid, Sv kan de benadeelde partij zich in hoger beroep binnen de grenzen van haar eerste vordering voegen. De vordering als bedoeld in artikel 51f Sv kan hier dan ook slechts tot een bedrag van maximaal € 5.500,00 worden toegewezen.
Voorts verstaat het hof het verzoek de schadevergoeding als voorschot toe te wijzen aldus dat het gevorderde strekt tot vergoeding van een gedeelte van de schade die de benadeelde partij rechtstreeks heeft geleden door de bewezenverklaarde feiten, nu het hof in het kader van dit strafproces niet op grond van een voorlopig oordeel het gevorderde bedrag geheel of gedeeltelijk kan toewijzen bij wege van voorschot, in afwachting van een definitief oordeel van de civiele rechter (vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, r.o. 2.8.4.).
De benadeelde partij heeft ter staving van haar vordering onder meer gesteld dat zij ten gevolge van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte een blijvend ontsierend letsel aan het linkeroor (een bloemkooloor), blijvende (andere) littekens en pijnklachten heeft bekomen en dat zij met PTSS is gediagnostiseerd en is komen te lijden en te kampen en een reeks aan psychische klachten. Naar het hof begrijpt vindt de vordering van de benadeelde partij aldus zijn grondslag in het bepaalde van artikel 6:106 lid 1 en aanhef onder b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), op grond waarvan de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, indien de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen en indien hij op andere wijze in de persoon is aangetast, in dit geval in de vorm van geestelijk letsel. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op de gevorderde som van
€ 5.500,00 en heeft daarbij onder andere gelet op de aard, het aantal en de duur van de bewezenverklaarde gewelddadigheden, de aard van de lichamelijke en psychische letsels en op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend; de vordering is van de zijde van de verdachte tot dit bedrag ook niet gemotiveerd betwist.
Met betrekking tot het verzoek van de benadeelde partij aan de verdachte voor een bedrag van € 25.117,13 de schadevergoedingsmaatregel op te leggen overweegt het hof als volgt. Vooropgesteld moet worden dat:
( a) de schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door een strafbaar feit is en
( b) uit artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden naar het oordeel van het hof volgt dat de strafrechter erop toe moet zien dat, alvorens hij oordeelt of van dergelijke aansprakelijkheid sprake is, de verdachte in voldoende mate in de gelegenheid is geweest om hetgeen naar voren te brengen dat tot verweer daartegen kan dienen. In dit geval heeft de gemachtigde van de benadeelde partij haar op 27 augustus 2019 gedagtekende brief, waarin is gesteld dat de verdachte tot een bedrag van € 25.117,13 tot schadevergoeding gehouden zou zijn en die (inclusief bijlagen) 148 pagina’s telt, bij e-mail van 5 september 2019 aan het ressortsparket doen toekomen. Op 6 september 2019 is deze brief (met bijlagen) verder verspreid. De raadsman van de verdachte heeft naar voren gebracht dat hij deze stukken niet meer met de – gedetineerde – verdachte heeft kunnen bespreken en dat hij diens eventuele input dienaangaande niet bij zijn verdediging heeft kunnen betrekken. Bij die stand van zaken en gelet op hetgeen voorop is gesteld, ziet het hof geen ruimte de verdachte door middel van een schadevergoedingsmaatregel te verplichten tot betaling van een hoger bedrag dan de het slachtoffer als benadeelde partij toegewezen som van € 5.500,00. Het hof ziet in deze zaak, anders dan de raadsman, geen aanleiding om daarbij de duur van de vervangende hechtenis te beperken tot één dag. Daarbij is betrokken dat (i) gelet op de toelichting die de gedragskundigen op de terechtzitting van 10 september 2019 hebben gegeven vooralsnog niet kan worden verwacht dat de verdachte in verband met (de duur van) zijn behandeling op middellange termijn geen verdiencapaciteit
zal hebben en (ii) dat het beleid met betrekking tot duur van de betalingsregelingen die kunnen worden getroffen de laatste jaren is versoepeld. [1]
Net als in eerste aanleg heeft de benadeelde partij in hoger beroep verder gevorderd dat de verdachte op de voet van 592a Sv wordt verplicht haar proceskosten te vergoeden. In hoger beroep is toegelicht dat deze in ieder geval hebben bestaan uit kosten voor diverse bezoeken aan haar gemachtigde en de aanwezigheid op de terechtzittingen (naar het hof begrijpt: in de verschillende fases in het strafproces tegen de verdachte). Het hof zal deze kosten begroten op € 34,80.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 57, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem van 8 oktober 2015 opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren, te vervangen door 20 dagen vervangende hechtenis. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering af te wijzen, nu toewijzing ervan volgens hem naast zijn vordering in de hoofdzaak niet opportuun is.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. In beginsel is dan de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling passend en geboden. Het hof acht echter, evenals de rechtbank en de advocaat-generaal, gelet op de sanctietoepassing in deze strafzaak termen aanwezig om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonniswaarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 primair en 2 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij
van overheidswegezal worden
verpleegd.
Wijst toede
vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer]ter zake van het onder 1 primair, 2 primair en 2 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 5.500,00(vijfduizend vijfhonderd euro) ter zake van
immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rentevanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 34,80(vierendertig euro en tachtig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 1 primair, 2 primair en 2 subsidiair bewezen verklaarde
een bedrag te betalen van € 5.500,00(vijfduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
62 (tweeënzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Wijst af de vorderingvan de officier van justitie in het arrondissement Noord-Holland van 14 juni 2017, strekkende
tot tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem van 8 oktober 2015 voorwaardelijk opgelegde taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis (parketnummer 15-150147-15).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. J.J.I. de Jong en mr. M. van der Horst, in tegenwoordigheid van
mr. L.M. Schoutsen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
24 september 2019.
mr. M. van der Horst is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Zie onder andere: https://www.cjib.nl/sites/default/files/attachments/beleidskader_bet_reg_3.0_definitief.pdf