ECLI:NL:GHAMS:2019:3416

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 augustus 2019
Publicatiedatum
23 september 2019
Zaaknummer
23-003864-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van geldbedrag van 13.161,92 US dollar door verdachte op Schiphol

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Vietnam, werd beschuldigd van het witwassen van een geldbedrag van 13.161,92 US dollar. De tenlastelegging betrof het voorhanden hebben van dit geldbedrag op 26 september 2016 op de luchthaven Schiphol, terwijl de verdachte wist dat het afkomstig was uit enig misdrijf. Tijdens de zitting in hoger beroep op 14 augustus 2019 heeft de verdachte verklaard dat hij het geld had geleend van verschillende personen voor zijn huwelijk in Panama. Het hof heeft vastgesteld dat er geen direct bewijs was dat het geld van misdrijf afkomstig was, maar dat er wel een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen bestond. Het hof oordeelde dat de verdachte een concrete en verifieerbare verklaring had gegeven voor een deel van het geld, maar dat het overige deel niet kon worden verklaard. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Tevens is het in beslag genomen geldbedrag verbeurd verklaard.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003864-17
Datum uitspraak: 28 augustus 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 26 oktober 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-820601-16 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Vietnam) op [geboortedag] 1982,
wonende te: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
14 augustus 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 september 2016, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, een voorwerp (te weten een geldbedrag van 29.550 US Dollar) heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van een voorwerp (te weten voornoemd geldbedrag), gebruik heeft gemaakt en/of
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of wie dit voorwerp voorhanden had, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had kunnen vermoeden, dat dit voorwerp - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en tot een andere strafoplegging komt dan de politierechter.

Bespreking bewijsverweren

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij, kort gezegd, aangevoerd dat het door de verdachte bij zich dragen van cash geld niet per se verdacht is, omdat het in Panama lastig is gebruik te maken van een bankrekening. Het geld was omwille van de veiligheid verspreid over verschillende plekken. De verdachte heeft –zonder dat hem de cautie was gegeven en zonder dat hij was gewezen op zijn rechten onder
[naam 1]– direct een verklaring gegeven voor de herkomst van het geldbedrag. Hij heeft verklaard dat hij van verschillende personen geld had geleend voor zijn huwelijk en heeft ook de namen van de betreffende personen genoemd. De overgelegde schriftelijke verklaringen van deze personen, evenals de verklaring die de vader van de verdachte, [naam 2], bij de raadsheer-commissaris heeft afgelegd, bevestigen het verhaal van de verdachte, aldus de raadsman.
Het hof stelt voorop dat in de onderhavige zaak geen direct bewijs is verkregen dat het onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag van enig misdrijf afkomstig is.
Volgens bestendige jurisprudentie kan in een geval als het onderhavige, waarin geen direct bewijs aanwezig is voor inkomsten uit brondelicten, witwassen bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag afkomstig is uit enig misdrijf. Als uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag. Deze verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden, waaronder het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen, een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geldbedrag. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geldbedrag waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Op 26 september 2016 is de verdachte op de luchthaven Schiphol aan een douanecontrole onderworpen. Bij deze controle werd bij de verdachte, die voornemens was vanaf Schiphol naar Panama te reizen, een groot geldbedrag in contanten aangetroffen, verspreid over zijn kleding en bagage, te weten 5.300 US dollar in zijn rechterbroekzak, 7.550 US dollar in een handtas van het merk Gucci en 16.700 US dollar in een zwart heuptasje dat zat in een handtas van het merk Samsonite. De verdachte heeft dit – boven de aangifteplicht gelegen – geldbedrag van in totaal 29.550 US dollar niet aangegeven. Het fysiek vervoeren van grote bedragen in contanten brengt aanzienlijke veiligheidsrisico’s met zich. Het is een feit van algemene bekendheid dat via Schiphol vaak grote bedragen in contanten die afkomstig zijn van enig misdrijf worden in- of uitgevoerd.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen.
Op 6 oktober 2016 is de verdachte door de FIOD gehoord. In dit verhoor, waarbij de verdachte de cautie is gegeven en hij voorafgaand aan zijn verhoor in de gelegenheid is gesteld zijn raadsman te raadplegen, heeft hij het volgende verklaard over de herkomst van het bij hem aangetroffen geldbedrag:

Er zijn reeds documenten bij mijn advocaat over het geleende en gekregen geld. Deze documenten zijn van mijn moeder, vader en broer. Het gaat om een bedrag van 140.000 Zweedse kronen. Het geld heb ik geleend en gekregen van meerdere mensen en het is bestemd voor mijn huwelijk op 24 december 2016 in Panama. Ik ben druk bezig om met de mensen in contact te komen en zij kunnen dan documenten aanleveren en verklaren dat ik het geld van hen geleend en gekregen heb.
Op 25 oktober 2017 heeft de raadsman ten behoeve van de zitting in eerste aanleg verklaringen overgelegd van zeven personen die aan de verdachte geld zouden hebben gegeven in verband met het huwelijk van de verdachte in Panama. Hieruit blijkt dat [naam 2] (de vader van de verdachte) op 30 september 2016 heeft verklaard dat hij “
recently” 80.000 SEK (
hof: 9.364,62 US dollar) aan de verdachte heeft gegeven en dat [naam 3] en [naam 4], respectievelijk de broer en de moeder van de verdachte, op 22 oktober 2016 hebben verklaard dat zij ieder “
recently” 30.000 SEK (
hof: 3.511,73 US dollar) aan de verdachte hebben gegeven. De overige vier personen – [naam 5], [naam 6], [naam 7] en [naam 8] – hebben ieder verklaard dat zij in oktober 2016 aan de verdachte hebben uitgeleend dan wel geschonken bedragen van, respectievelijk, 80.000 SEK, 10.000 SEK (
hof: 1.170,58 US dollar), 10.000 SEK en 10.000 SEK.
Het hof is van oordeel dat wat betreft de gelden die de verdachte van zijn vader, moeder en broer heeft ontvangen, de verdachte een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven dat die aangetroffen geldbedragen niet van misdrijf afkomstig zijn en dat het openbaar ministerie nader onderzoek naar die verklaring had kunnen verrichten – temeer nu in de verklaringen van voornoemde personen contactgegevens genoemd staan.
Nu echter een nader onderzoek naar die verklaring van de verdachte door het openbaar ministerie achterwege is gebleven, kan niet worden geoordeeld dat het niet anders kan zijn dan dat die ten laste gelegde geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Dit betekent dat niet is bewezen dat de verdachte het deel van het ten laste gelegde geldbedrag voor zover hij dat van zijn vader, moeder en broer heeft gekregen – een totaalbedrag van (9.364,62 + 3.511,73 + 3.511,73 =) 16.388,08 US dollar – heeft witgewassen, zodat hij hiervan (partieel) moet worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van het hof kan de verklaring van de verdachte, voor zover die betrekking heeft op het geldbedrag waarvan de herkomst zou moeten blijken uit de overgelegde verklaringen van [naam 5],
[naam 6], [naam 7] en [naam 8], daarentegen niet als zo’n concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring worden aangemerkt. Die verklaringen kúnnen immers geen verantwoording zijn voor het bij de verdachte aangetroffen geldbedrag, omdat zij allen hebben verklaard in
oktober 2016geld te hebben gegeven dan wel hebben uitgeleend aan de verdachte, terwijl de verdachte reeds daarvóór – hij was op 22 september 2016 al in Amsterdam en is op 26 september 2016 aangehouden – over het geld heeft beschikt.
Het aldus door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft ten aanzien van dat deel van het bij de verdachte aangetroffen geldbedrag onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het openbaar ministerie. Er is daarom, gelet op het voren overwogene, geen andere conclusie mogelijk dan dat dit deel van het ten laste gelegde geldbedrag (29.550 - 16.388,08 = 13.161,92 US dollar) onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit wist.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 september 2016, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, een voorwerp (te weten een geldbedrag van 13.161,92 US dollar) voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dit voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden vrijgesproken.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van 13.161,92 US dollar. Door een dergelijk feit wordt de integriteit van het financieel en economisch verkeer aangetast. Bovendien bevordert het handelen van de verdachte het plegen van delicten, omdat zonder het verschaffen van een schijnbaar legale herkomst van geld, het genereren van illegale winsten een stuk minder lucratief zou zijn.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Verbeurdverklaring

Het ten laste gelegde is, voor zover het bewezen is verklaard, begaan met betrekking tot het hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp. Het zal daarom verbeurd worden verklaard.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) maand, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- Geld buitenlands, USD 13.161,92.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- Geld buitenlands, USD 16.388,08
- 3 telefoons
- 1 laptop/tablet
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. J.W.H.G. Loyson en mr. M. Senden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
28 augustus 2019.
De voorzitter en jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]