ECLI:NL:GHAMS:2019:340

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 januari 2019
Publicatiedatum
11 februari 2019
Zaaknummer
23-003785-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in hoger beroep na afwezigheid bij de politierechter

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. Het hoger beroep was ingesteld door het Openbaar Ministerie (OM) tegen de niet-ontvankelijkverklaring in de vervolging, die was uitgesproken omdat de officier van justitie niet ter terechtzitting was verschenen. De verdachte was betrokken bij een demonstratie op 24 juni 2017, waarbij vernielingen waren gepleegd en geweld was gebruikt tegen een beveiliger. De politierechter had het OM niet-ontvankelijk verklaard, wat het hof onterecht achtte. Het hof oordeelde dat de politierechter het onderzoek niet had mogen aanvangen zonder de aanwezigheid van de officier van justitie, die een essentiële procesdeelnemer is. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en wees de zaak terug naar deze rechtbank voor verdere behandeling. De beslissing tot verwijzing naar de meervoudige kamer had bovendien ter terechtzitting moeten worden genomen, waarbij zowel de officier van justitie als de raadsman de gelegenheid hadden moeten krijgen om hun standpunt kenbaar te maken. Het hof concludeerde dat de politierechter ten onrechte had gehandeld en dat de zaak opnieuw moest worden beoordeeld.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003785-17
datum uitspraak: 24 januari 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 13 oktober 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-702034-17 tegen
[verdachte],
zonder bekende geboortedatum en bekende geboorteplaats,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 januari 2019.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij/zij op of omstreeks 24 juni 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, het besloten lokaal en/of het erf, een bedrijf/bedrijventerrein (locatie: de Petroleumhavenweg en/of de Westhavenweg), bij een ander, te weten bij [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2], althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen;
2.
hij/zij op of omstreeks 24 juni 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Petroleumhavenweg en/of de Westhavenweg, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging (met onder meer een of meerdere brandpoederblussers) geweld heeft gepleegd tegen een of meerdere goederen (waaronder brandpoederblussers en/of (onderdelen van) apparatuur en/of een hekwerk van [bedrijf 1] en/of een hond) en/of personen (waaronder [slachtoffer] en/of een of meerdere medewerkers van [bedrijf 1]), welk geweld bestond uit
- het kapot knippen van voornoemd hekwerk en/of
- het bestormen van het aan de voornoemde openbare weg gelegen bedrijf/bedrijventerrein en/of
- het met kracht en vanaf korte afstand (gedurende een lange tijd) spuiten met voornoemde brandpoederblussers op voornoemde goederen en/of personen en/of
- het (anderszins) vernielen van voornoemde goederen en/of
- het (weg)duwen en/of vast pakken van voornoemde personen, waarbij hij/zij, verdachte en/of zijn/haar mededader(s), opzettelijk een hekwerk en/of een of meerdere apparaten en/of een of meerdere overige goederen heeft vernield;
subsidiairhij/zij op of omstreeks 24 juni 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een hekwerk en/of apparatuur en/of brandpoederblussers en/of een hond, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 1] en/of [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
3.
hij/zij op of omstreeks 24 juni 2017 te Amsterdam. althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, [slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] met kracht en/of van korte afstand en/of gedurende lange tijd met een of meerdere brandpoederblussers in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd, althans het lichaam, te (be)spuiten, ten gevolge waarvan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) een hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam van die [slachtoffer] teweeg heeft gebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Ontvankelijkheid van de officier van justitie in het hoger beroep

De raadsman heeft bepleit dat de officier van justitie partieel niet-ontvankelijk is in het hoger beroep, aangezien deze bij brief van 3 augustus 2017 als “nadere vervolgingsbeslissing” aan de verdediging heeft laten weten tot vrijspraak te zullen requireren ter zake van de feiten 2 en 3. Nu het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is verklaard in de vervolging, heeft het ter zake van de feiten 2 en 3 geen rechtens te respecteren belang bij het hoger beroep, aldus de raadsman.
Dit verweer faalt, reeds omdat een niet-ontvankelijkverklaring in de vervolging niet gelijk te stellen is aan een vrijspraak.

Feitelijke gang van zaken in eerste aanleg

Bij de beoordeling van het hoger beroep gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden.
a. De verdachte wordt ervan verdacht te hebben deelgenomen aan een demonstratie op 24 juni 2017, waarbij demonstranten zich onrechtmatig toegang zouden hebben verschaft tot bedrijfsterreinen van [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2], waarbij vernielingen zouden zijn gepleegd en een beveiliger met een brandpoederblusser zou zijn bespoten. Verdachte is, met 7 medeverdachten, gedagvaard om te verschijnen ter terechtzitting van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam van 13 oktober 2017. Zeven andere medeverdachten zijn gedagvaard tegen de terechtzitting van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam van 19 oktober 2017. De verdachten werden bijgestaan door advocaten van het zelfde advocatenkantoor.
b. Bij e-mailbericht van 11 oktober 2017 heeft het plaatsvervangend hoofd Verkeerstoren van de rechtbank Amsterdam aan de behandelend officieren van justitie het volgende laten weten:
“Op verzoek van de politierechters die deze zittingen doen (…) wil ik u aangeven dat zij voornemens zijn (…) deze zaken op genoemde zittingen niet inhoudelijk te behandelen maar te verwijzen voor een gezamenlijke behandeling naar de Meervoudige Kamer.
Graag vernemen zij zo spoedig mogelijk van u beide hierover uw standpunt. De uiteindelijke aanhouding en verwijzing zouden uiteraard op zitting gebeuren, maar dan kunnen wel ook al de betreffende advocaten hierover geïnformeerd worden. Het staat u en hen verder vrij om wel dan niet ter zitting te verschijnen.”
c. Bij emailbericht van 12 oktober 2017 heeft voornoemd plaatsvervangend hoofd Verkeerstoren aan de raadslieden het volgende geschreven:
“Gezien de verwevenheid die zich in deze zaken grotendeels voordoet (wat betreft tijd, plaats en aard van de verdenking) en nu de verdachten worden bijgestaan door hetzelfde advocatenkantoor, deelt de rechtbank u op voorhand mee dat op de zitting van 13 en 19 oktober de zaken zullen worden aangehouden en zullen worden verwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank.
(…)
De officier van justitie (…) berichtte (…) dat het OM zich niet verzet tegen een aanhouding op voorhand en verwijzing van de zaken naar de MK voor een gezamenlijke behandeling.”
d. Zowel de advocaten als de officier van justitie hebben laten weten dat zij op de terechtzitting van 13 oktober 2017 niet zullen verschijnen.
e. Op de terechtzitting van 13 oktober 2017 is één van de advocaten, mr. J.W. Soeteman, niettemin verschenen, aangezien hij niet al zijn cliënten had kunnen bereiken. De officier van justitie was niet aanwezig. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting heeft mr. Soeteman er bezwaar tegen gemaakt dat de verdediging, anders dan de officier van justitie, niet in de gelegenheid is geweest haar standpunt kenbaar te maken over de voorgenomen verwijzing naar de meervoudige kamer en dat deze als vaststaand aan de verdediging is medegedeeld. Nu geen officier van justitie ter terechtzitting is verschenen heeft hij verzocht het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging.
f. De politierechter heeft daarop medegedeeld dat de officier van justitie evenmin vooraf om een standpunt is gevraagd op het voornemen de zaak aan te houden en heeft, na een onderbreking van het onderzoek voor beraad in raadkamer, het onderzoek ter terechtzitting gesloten en bij vonnis de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging.

Beoordeling van het hoger beroep

In zijn appelschriftuur heeft de officier van justitie gesteld, samengevat, dat hij de niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie niet alleen ongepast, maar volkomen onterecht acht. Hij heeft geconcludeerd dat het gerechtshof de officier van justitie ontvankelijk verklaart en opnieuw recht zal doen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gerequireerd tot vernietiging van het vonnis, aangezien het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg, bij gebreke van de aanwezigheid van de officier van justitie, nietig is en het vonnis gebrekkig gemotiveerd en onbegrijpelijk is, alsmede terugwijzing verlangd.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de beslissing van de politierechter tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie juist is. De officier van justitie is een verplichte procesdeelnemer, zonder wie het proces geen doorgang kan vinden. Door niet te verschijnen heeft de officier van justitie bewust het wettelijk systeem ondermijnd, alsmede fundamentele beginselen van een behoorlijk strafproces geschonden, hetgeen grond vormt voor niet-ontvankelijkverklaring in de vervolging. Subsidiair, voor het geval het hof het vonnis vernietigt, heeft de raadsman terugwijzing van de zaak naar de politierechter verlangd.
Bij de beoordeling moet worden vooropgesteld dat, zoals zowel de advocaat-generaal als de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep gemotiveerd hebben betoogd, de vertegenwoordiger van het openbaar ministerie een onmisbare procesdeelnemer is, zonder wie het strafproces niet kan worden gevoerd.
Dit brengt mee dat de politierechter het onderzoek ter terechtzitting niet had mogen aanvangen zonder dat een officier van justitie aanwezig was. Het had op de weg van de politierechter gelegen het openbaar ministerie te (doen) berichten dat de aanwezigheid van een officier van justitie was vereist en op het verschijnen van de officier van justitie te wachten met het doen uitroepen van de zaak. Dit geldt te meer gezien de inhoud van de emailcorrespondentie die hierboven is weergegeven.
Uit het vorengaande volgt dat de politierechter ten onrechte aan de behandeling van de zaak is begonnen, ten onrechte vonnis heeft gewezen en ten onrechte het openbaar ministerie niet-ontvankelijk heeft verklaard in de vervolging. Het vonnis moet dus worden vernietigd.
Ten overvloede geldt nog dat, zoals de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep terecht heeft aangevoerd, een beslissing tot verwijzing naar de meervoudige kamer door de politierechter slechts ter terechtzitting kan worden genomen, en niet dan nadat zowel de officier van justitie als de raadsman in de gelegenheid zijn gesteld zich daarover uit te laten. Voor zover de politierechter voor ogen heeft gestaan dat een terechtzitting voor die verwijzing niet noodzakelijk was, is deze opvatting dus onjuist.
De rechtbank is niet aan onderzoek en beslissing van de hoofdzaak toegekomen. Na de vernietiging van het vonnis zal dit alsnog moeten gebeuren. Het hof zal de zaak op de voet van het bepaalde in artikel 423, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering terugwijzen naar de politierechter.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep.
Wijst de zaak terug naar de politierechter in de rechtbank Amsterdam.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van mr. S.W.H. Bootsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 januari 2019.
[…]