ECLI:NL:GHAMS:2019:3354

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 september 2019
Publicatiedatum
16 september 2019
Zaaknummer
200.247.342/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling en ontzegging van omgang in het belang van de kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een vader en zijn drie jonge kinderen. De vader, verzoeker in principaal hoger beroep, had verzocht om een zorgregeling vast te leggen, terwijl de moeder, verzoekster in incidenteel hoger beroep, vroeg om de vader het recht op omgang te ontzeggen voor een periode van drie jaar. De rechtbank had eerder de zorgregeling van de vader afgewezen, wat leidde tot het hoger beroep.

De ouders zijn gescheiden en hebben gezamenlijk het gezag over de kinderen. De moeder heeft ernstige zorgen geuit over de omgang van de vader met de kinderen, onder andere vanwege incidenten waarbij de kinderen blauwe plekken vertoonden na omgangsmomenten. De vader heeft in zijn verweer aangegeven dat hij bereid is om samen te werken aan een zorgregeling en dat hij zich wil laten begeleiden in zijn omgang met de kinderen.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. Het hof concludeert dat de vader, ondanks meerdere kansen, niet betrouwbaar is gebleken in zijn omgang met de kinderen. De kinderen zijn nog jong en kennen hun vader nauwelijks. Het hof oordeelt dat het ontzeggen van het recht op omgang voor een periode van drie jaar in het belang van de kinderen is, omdat omgang met de vader op dit moment als schadelijk wordt beschouwd. De verzoeken van de vader worden afgewezen, terwijl het verzoek van de moeder wordt toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.247.342/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/619199 / FA RK 16-7960
Beschikking van de meervoudige kamer van 10 september 2019 inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. B.A. Zevenbergen te Amsterdam,
en
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.J.N. Koek te Amsterdam.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna te noemen: [kind A] );
- de minderjarige [minderjarige 2] (hierna te noemen: [kind B] );
- de minderjarige [minderjarige 3] (hierna te noemen: [kind C] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 4 juli 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 3 oktober 2018 in hoger beroep gekomen van bovengenoemde beschikking.
2.2
De vrouw heeft op 19 december 2018 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De man heeft op 5 februari 2019 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een e-mailbericht van de zijde van de man van 14 november 2018 met bijlagen.
- een brief van de zijde van de vrouw van 2 april 2019 met bijlagen, ingekomen op 3 april 2019.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 29 april 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [X] .
De advocaat van de vrouw heeft ter zitting in hoger beroep een pleitnotitie overgelegd.

3.De feiten

3.1
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de man en de vrouw zijn op [geboortedatum] 2016 [kind A] , [kind B] en [kind C] geboren (hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen)
.
De man en de vrouw (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 25 oktober 2017 is in de zaak met kenmerk C/13/619199 / FA RK 16-7960 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw bepaald en kinderalimentatie bepaald op € 25,- per kind per maand. Voorts is bij die beschikking de behandeling omtrent de zorgregeling aangehouden in afwachting van het traject Ouderschap Blijft.
3.3
De ouders zijn zonder ouderschapsplan gescheiden omdat zij niet tot onderlinge afspraken konden komen.
3.4
De kinderen hebben nooit in gezinsverband met beide ouders in één huis gewoond nu de ouders reeds feitelijk uit elkaar zijn sinds maart 2016.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de man een zorgregeling vast te leggen waarin hij iedere week op vrijdag omgang met de kinderen heeft, afgewezen.
4.2
De man verzoekt in principaal hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen en bovengenoemd verzoek (alsnog) toe te wijzen.
4.3
De vrouw verzoekt in principaal hoger beroep het verzoek van de man af te wijzen.
4.4
In incidenteel hoger beroep verzoekt de vrouw de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat het recht op omgang tussen de man en de kinderen aan hem wordt ontzegd voor de duur van minimaal drie jaar dan wel voor een periode die het hof bepaalt.
4.5
De man verzoekt de verzoeken van de vrouw in incidenteel hoger beroep af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Aan het hof ligt enerzijds voor het verzoek van de man een zorgregeling tussen hem en de kinderen vast te leggen. Anderzijds ligt voor het verzoek van de vrouw het recht van de man op omgang met de kinderen te ontzeggen voor de duur van minimaal drie jaar.
5.2
De man voert in zijn principaal hoger beroep het volgende aan. Ten onrechte heeft de rechtbank zijn verzoek tot het vastleggen van een zorgregeling afgewezen. Hoewel de man begrijpt dat de rechtbank tot haar oordeel is gekomen in verband met zijn handelen in het verleden, is de man van mening dat dat komt doordat hij pas op vijfendertigjarige leeftijd naar Nederland is gekomen en moet wennen aan hoe dingen hier worden geregeld. In het begin van de aanhouding van de behandeling in eerste aanleg heeft de man geen contact gezocht met de vrouw in afwachting van het traject Ouderschap Blijft. Hij heeft zich echter in oktober 2017 per ongeluk aangemeld bij Altra in plaats van bij het Ouder Kind Team (OKT). De vrouw heeft vervolgens de afspraak bij het OKT van 1 maart 2018 afgezegd. Hierna heeft de man de vrouw meermaals berichten gestuurd, waarop zij nooit heeft gereageerd. Desondanks ziet hij een kans om een zorgregeling vast te leggen nu hij samen met de vrouw het gezag heeft en de vrouw eerder heeft gezegd in de toekomst open te staan voor omgang. De man zou graag meewerken aan een raadsonderzoek waarin wordt onderzocht of een zorgregeling in het belang is van de kinderen. Ook denkt hij dat hij en de vrouw baat kunnen hebben bij het traject Ouderschap Blijft van Altra.
5.3
De vrouw verweert zich in principaal hoger beroep als volgt.
Gedurende de zwangerschap van de kinderen middels Intra-Uteriene Inseminatie (IUI) leek de man al niet geïnteresseerd te zijn in de kinderen. De vrouw heeft er gedurende de zwangerschap en daarna alleen voor gestaan. Na de geboorte van de kinderen is de man op aandringen van de vrouw twee keer bij de vrouw en de kinderen blijven slapen om voor de kinderen te zorgen. Beide keren ontdekte de vrouw na deze omgangsmomenten blauwe plekken op de lichamen van de kinderen. Hierdoor had de vrouw grote zorgen over de omgang van de man met de kinderen, waardoor zij dit enkel begeleid wilde laten plaatsvinden. Omdat haar familieleden al gauw niet meer wilden begeleiden, heeft zij de begeleiding ingeroepen van een gastouder. Deze heeft de zorgregeling op 21 juli 2017 stopgezet nadat de man één van de kinderen had gebeten.
Na de eerste zitting in eerste aanleg heeft de vrouw zich op 31 oktober 2017 aangemeld bij het OKT. De man heeft dat pas op 15 februari 2018 gedaan. Gedurende de tussenliggende periode heeft hij niets aan de vrouw laten weten. Bovendien is hij de vrouw en de kinderen op 12 februari 2018 op straat gepasseerd zonder te groeten. Gedurende de tweede mondelinge behandeling in eerste aanleg was de man niet aanwezig en onbereikbaar toen de advocaat hem op verzoek van de rechter belde. De vrouw is dan ook van mening dat de man zich onbetrouwbaar opstelt. Zij vindt dat het contact voor de kinderen veilig en voorspelbaar dient te zijn. Het baart de vrouw zorgen dat de man zo weinig interesse in de kinderen toont nu hij ook sinds de bestreden beschikking op geen enkele manier contact heeft gezocht met de vrouw. Hoewel de vrouw een zorgregeling in de toekomst niet uitsluit, sluit zij die in de nabije toekomst wel uit omdat de onvoorspelbaarheid van de man voor teveel onrust zorgt.
5.4
In incidenteel hoger beroep verzoekt de vrouw te bepalen dat de man het recht op omgang wordt ontzegd voor een bepaalde duur van minimaal drie jaar. Zij verzoekt dit met name omdat de man heeft aangekondigd eindeloos te gaan procederen om omgang te realiseren. De vrouw is van mening dat omgang een ernstig nadeel voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de kinderen zal vormen. Doordat de man onvoorspelbaar en dus onbetrouwbaar is kan hij niet het structurele en voorspelbare contact bieden waarbij kinderen van deze leeftijd gebaat zijn. Tevens is de vrouw van mening dat de man kennelijk ongeschikt of niet in staat moet worden geacht tot omgang. Zij wijst hierbij op de verklaring van de gastouder, waaruit valt af te leiden dat de man hardhandig is omgegaan met de kinderen. Ook meent de vrouw dat de omgang anderszins in strijd is met de zwaarwegende belangen van de kinderen. De man heeft nimmer daadwerkelijk interesse in de kinderen getoond en betaalt geen kinderalimentatie. De kinderen hebben baat bij rust en stabiliteit, dat kan de man hun niet bieden, aldus de vrouw.
5.5
De man verweert zich in incidenteel hoger beroep als volgt.
De man is van mening dat de vrouw voorheen (ook) geen bezwaren had tegen de omgang ondanks het gedrag van de man en dat haar incidenteel hoger beroep dient te worden afgewezen. De man is niet onvoorspelbaar en onbetrouwbaar, hij zal zich houden aan een duidelijke zorgregeling. De man is het overigens met de vrouw eens dat hij nog niet goed met de kinderen kan omgaan en wil daarom graag meewerken aan hulpverlening zoals het traject Ouderschap Blijft. Met haar verzoek hem de omgang drie jaar te ontzeggen, handelt de vrouw in het nadeel van de kinderen. Tevens meent de man dat zijn privéleven met de kinderen op grond van artikel 8 EVRM zal worden geschonden, wanneer het verzoek van de vrouw wordt toegewezen.
5.6
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de man de omgang met de kinderen te ontzeggen. Hij heeft van de rechtbank meerdere kansen gekregen om de kinderen te leren kennen, en ook sinds de laatste zitting in eerste aanleg had hij stappen kunnen zetten. Hoewel de raad het verzoek van de man begrijpt, is hij in zijn gedrag te afwachtend. Dat is schadelijk voor de kinderen die nog heel jong zijn en hun vader niet kennen. De raad acht een ontzegging van drie jaar te rigoureus maar benadrukt dat de man over twee jaar alleen een nieuw verzoek zou moeten indienen wanneer hij kan aantonen dat hij aan zichzelf heeft gewerkt, bijvoorbeeld middels een opvoedcursus bij het OKT. De vrouw dient overigens ook aan zichzelf te werken, nu zij samen met de man ouder is van de kinderen en zij ruimte moet geven aan de man als vader van de kinderen. Een raadsonderzoek is op dit moment dan ook niet op zijn plaats, aldus de raad.
5.7
Het hof overweegt als volgt. De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan onder andere hetgeen in de wet onder punt a van dit artikel bepaald, omvatten: een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 1:377a lid 3 BW, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben. Ingevolge artikel 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder of degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.8
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken. Reeds ten tijde van de geboorte van de kinderen waren de ouders feitelijk uit elkaar. De spaarzame omgangsmomenten tussen de man en de kinderen kort na hun geboorte zijn niet goed verlopen. Beide keren ontdekte de vrouw na deze omgangsmomenten blauwe plekken op de lichamen van de kinderen. De verklaring hiervoor van de man ter zitting dat hij ‘harde handen’ heeft, acht het hof onvoldoende en verontrustend. Omgang tussen de man en de kinderen kwam vervolgens zo moeizaam op gang, dat (de omgeving van) de vrouw de omgang niet meer wilde faciliteren en de vrouw met ingang van 23 december 2016 een wekelijks begeleid omgangsmoment heeft opgezet bij een gastouder. Bij deze begeleide omgangsmomenten is de man veelvuldig niet verschenen zonder afmelding. In februari 2017 heeft de gastouder geconstateerd dat de man zo grof met de kinderen omging dat zij overstuur raakten. Op 21 juli 2017 heeft de man tijdens een begeleid omgangsmoment bij de gastouder één van de kinderen gebeten. Hierna wilde ook de gastouder de omgang niet meer begeleiden waardoor de omgang volledig is stopgezet. Dit is dan ook de laatste keer geweest dat de man de kinderen heeft gezien. Nadien heeft de rechtbank de beslissing ten aanzien van de zorgregeling bij beschikking van 25 oktober 2017 aangehouden in afwachting van het traject Ouderschap Blijft. Ook daarna heeft de man geen blijk ervan gegeven zich sterk te maken voor omgang met de kinderen. De man heeft zich pas op 15 februari 2018 aangemeld, ondanks het feit dat hij reeds op 20 november 2017 door de advocaat van de vrouw was gewezen op de benodigde inschrijving.
5.9
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat de man het recht op omgang dient te worden ontzegd. De kinderen zijn thans drie jaar oud en kennen de man niet of nauwelijks door zijn eigen toedoen. Ondanks het feit dat de man meerdere kansen heeft gehad, heeft hij zich niet betrouwbaar getoond door te ruw met de kinderen om te gaan, veelvuldig niet (bij de gastouder) te verschijnen en de aanmelding bij het OKT pas twee maanden nadat hij erop is gewezen waar hij dat kan doen, te voltooien. In de tussentijd heeft de man bovendien geen enkele actie ondernomen om de kinderen te kunnen zien. De man heeft zijn vaderschap aldus niet aangegrepen. Het thans vastleggen van een zorgregeling zal dan ook in strijd zijn met de zwaarwegende belangen van de kinderen om in een voorspelbare, veilige setting op te groeien.
Het verzoek van de man in principaal hoger beroep om een zorgregeling vast te leggen zal dientengevolge worden afgewezen.
Daarnaast zal het hof het verzoek van de vrouw in incidenteel hoger beroep in zoverre toewijzen dat de man het recht op omgang voor een periode van drie jaren zal worden ontzegd. Nu in deze ontzeggingsgrond is voorzien bij artikel 1:377a BW en naar het oordeel van het hof omgang in strijd zou zijn met de zwaarwegende belangen van de kinderen, is van strijd met artikel 8 EVRM, zoals de man meent, geen sprake.
Gelet op het voorgaande is het hof voorts van oordeel dat voor een raadsonderzoek geen aanleiding bestaat.
5.1
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
in principaal hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
in incidenteel hoger beroep:
ontzegt de man met ingang van heden het recht op omgang met de kinderen voor een periode van drie jaren;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
in principaal en incidenteel hoger beroep:
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R. Sturhoofd, mr. C.E. Buitendijk en mr. W.K. van Duren, in tegenwoordigheid van de griffier, en is op 10 september 2019 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.