ECLI:NL:GHAMS:2019:3342

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 september 2019
Publicatiedatum
13 september 2019
Zaaknummer
23-001625-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van poging tot zware mishandeling en opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing. De tenlastelegging betreft twee zaken, waarbij de verdachte op 31 maart 2018 in Alkmaar in strijd met een gedragsaanwijzing handelde en op 4 februari 2018 een ander zwaar lichamelijk letsel toebracht. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van getuigenverklaringen en de aangifte van het slachtoffer. De verdachte heeft erkend dat hij de aangever heeft geslagen, maar betwist dat hij geschopt heeft. Het hof oordeelt dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing en dat hij de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. Het hof vernietigt het vonnis van de politierechter en spreekt de verdachte vrij van de primair ten laste gelegde feiten, maar acht de subsidiaire tenlasteleggingen bewezen. De verdachte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een taakstraf van 150 uren. Daarnaast wordt een schadevergoeding aan het slachtoffer toegewezen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001625-18
datum uitspraak: 13 september 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 3 mei 2018 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-063036-18 en 15-030968-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag] 1984,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 30 augustus 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak met parketnummer 15-063036-18:
hij op of omstreeks 31 maart 2018 in de gemeente Alkmaar opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 15 februari 2018 gegeven door de officier van justitie te Noord Holland kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, zich moet onthouden van het hebben van (elke vorm van) contact met [slachtoffer];
Zaak met parketnummer 15-030968-18 (gevoegd):
primair:
hij op of omstreeks 4 februari 2018 te Alkmaar aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een kaakfractuur (en/of een zwelling aan het oog en/of een snijwond in de mond en/of een neusbloeding) heeft toegebracht door deze de [slachtoffer] te slaan en/of stompen en/of schoppen tegen het gezicht en/of hoofd, althans tegen het lichaam;
subsidiair:hij, op of omstreeks 4 februari 2018 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door deze de [slachtoffer] te slaan en/of stompen en/of schoppen tegen het gezicht en/of hoofd, althans tegen het lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair:hij op of omstreeks 4 februari 2018 te Alkmaar [slachtoffer] heeft mishandeld door deze de [slachtoffer] te slaan en/of stompen en/of schoppen tegen het gezicht en/of hoofd, althans tegen het lichaam;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is – overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal – niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in de zaak met parketnummer 15-030968-18 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsoverwegingen

Door de raadsman van de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte ook van het in de zaak met parketnummer 15-030968-18 subsidiair ten laste gelegde (poging tot zware mishandeling) dient te worden vrijgesproken, omdat niet vastgesteld kan worden dat de verdachte geschopt heeft en het slaan met gebalde vuist in het gezicht geen (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel kan opleveren.
In de zaak met parketnummer 15-063036-18 is door de raadsman aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het handelen in strijd met de gegeven gedragsaanwijzing, ten eerste omdat niet kan worden vastgesteld dat de gedragsaanwijzing aan de verdachte in persoon is uitgereikt en anders omdat geen sprake is geweest van opzet van de verdachte op het handelen in strijd met de gedragsaanwijzing.
Het hof overweegt als volgt.
De aangever heeft in de zaak met parketnummer 15-030968-18 in zijn aangifte verklaard dat de verdachte hem met zijn vuist in het gezicht heeft geslagen. Door de kracht waarmee deze vuistslag is gegeven, is de aangever op de grond gevallen. Op het moment dat de aangever op de grond lag, heeft de verdachte de aangever nog meermalen geschopt. De verklaring van de aangever wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige]. Zij heeft verklaard dat zij heeft gezien dat een jongeman op de fiets (het hof begrijpt: de aangever) werd afgesneden door een auto (Audi). De bestuurder van de Audi stapte uit en sloeg de jongeman met zijn vuisten. De aangever viel hierdoor op de grond waarna de
bestuurder nog enkele keren tegen de aangever trapte terwijl hij al op grond lag. Uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep blijkt dat hij de bestuurder van de Audi was. De verdachte heeft erkend dat hij uit de auto is gestapt en dat hij de aangever heeft geslagen tegen het gezicht.
De getuige [getuige] heeft verklaard dat zij het incident vanaf ongeveer 300 meter afstand heeft waargenomen. Daarover overweegt het hof dat – gezien de concrete waarnemingen die door de getuige zijn gedaan, en die naast de aangifte deels bevestiging vinden in de verklaring van de verdachte – het niet aannemelijk is dat zij ten tijde van haar waarneming daadwerkelijk op een zo grote afstand zou hebben gestaan.
De wijze waarop de verdachte met zijn vuist in het gezicht van de aangever heeft geslagen, maakt dat de verdachte naar het oordeel van het hof bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Immers, het hoofd is een vitaal en kwetsbaar deel van het (menselijk) lichaam dat – gelet op het vastgestelde letsel aan het hoofd van de aangever– ook met kracht door de verdachte is geraakt. Daarbij wordt door het hof in het bijzonder acht geslagen op het feit dat het hier gaat om een verdachte die al jaren traint en (destijds) ook recreatief meermalen per week kickbokste. Een met dermate veel kracht gegeven (vuist)slag in het gezicht dat de ander op straat ten val komt, gegeven door een geoefend vechtsporter, zal in de regel nóg sneller (zwaar) lichamelijk letsel kunnen opleveren. Daaraan doet in dit geval niet af dat het hof niet bewezen acht dat de verdachte bij het schoppen van het slachtoffer hem in het gezicht heeft geraakt.
Ten aanzien van het ten laste gelegde handelen in strijd met een gedragsaanwijzing overweegt het hof dat de gedragsaanwijzing volgens de wet schriftelijk aan de verdachte bekend dient te worden gemaakt. Naar het oordeel van het hof is daaraan voldaan nu het proces-verbaal van de politie een, zij het incomplete, passage bevat waaruit blijkt dat de schriftelijke gedragsaanwijzing aan de verdachte is overhandigd. Tijdens zijn verhoor op 31 maart 2018 heeft de verdachte bovendien verklaard dat hij wist dat hij een contactverbod had en dat het contactverbod aan hem begin dat jaar was afgegeven. Ook verklaart de verdachte te weten om wie het gaat, namelijk: [slachtoffer].
Op grond van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof vast dat de verdachte met opzet in strijd met de aanwijzing heeft gehandeld. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de bewijsmiddelen te twijfelen.
De verweren die zouden moeten leiden tot vrijspraak worden door het hof verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer
15-063036-18 en in de zaak met parketnummer 15-030968-18 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 15-063036-18:
hij op 31 maart 2018 in de gemeente Alkmaar opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van Strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 15 februari 2018 gegeven door de officier van justitie te Noord Holland, kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, zich moet onthouden van het hebben van elke vorm van contact met [slachtoffer];
Zaak met parketnummer 15-030968-18 (gevoegd):
subsidiairhij, op 4 februari 2018 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan
[slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door deze De [slachtoffer] te stompen tegen het gezicht en te schoppen tegen het lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen in de zaak met parketnummer 15-063036-18 en in de zaak met parketnummer 15-030968-18 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaak met parketnummer 15-063036-18 en in de zaak met parketnummer 15-030968-18 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak met parketnummer 15-063036-18 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering.
Het in de zaak met parketnummer 15-030968-18 bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 15-063036-18 en in de zaak met parketnummer 15-030968-18 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft dezelfde straf gevorderd als opgelegd door de politierechter met dien verstande dat het contactverbod zijns inziens dient te worden uitgebreid.
De raadsman van de verdachte heeft ten aanzien van de strafmaat aangevoerd dat de verdachte dient te worden aangemerkt als
first offender.Daarnaast is door de raadsman verzocht om aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen maar een taakstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft onverhoeds een ander op straat zodanig aangevallen dat sprake is van een poging tot zware mishandeling. Aldus is op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, die hierdoor pijn heeft geleden en letsel – onder andere een kaakfractuur – heeft bekomen. Slachtoffers van dergelijk geweldsdelicten kunnen als gevolg daarvan langdurig psychische klachten ondervinden, hetgeen ook in het onderhavige geval aan de orde is. Bovendien versterken feiten als de onderhavige de in de maatschappij bestaande gevoelens van onrust, angst en onveiligheid, met name nu het incident in het openbaar, op de weg, heeft plaatsgevonden.
De ernst van het feit rechtvaardigt in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meerdere maanden. In het betoog van de raadsman en de aangevoerde persoonlijke omstandigheden ziet het hof echter aanleiding om van dat uitgangspunt af te wijken.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Het hof zal evenals de rechter in eerste aanleg als bijzondere voorwaarde stellen dat de verdachte gedurende de proeftijd geen contact zal hebben met het slachtoffer. Het hof acht het niet nodig dit contactverbod met andere voorwaarden uit te breiden, zoals gevorderd door de advocaat-generaal.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 27.973,32. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.407,07. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 15-030968-18 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 407,07. De verdachte heeft de vordering tot dat bedrag niet betwist.
De verdachte is in zoverre tot vergoeding van die materiële schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof acht het billijk om daarnaast een bedrag van € 5.000,00 wegens immateriële schade toe te wijzen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Het hof overweegt tot slot dat de uitkering die door het Schadefonds Geweldmisdrijven is gedaan niet in mindering dient te worden gebracht op het bedrag dat als schadevergoeding aan de benadeelde partij wordt toegewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 184a en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-030968-18 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer
15-063036-18 en in de zaak met parketnummer 15-030968-18 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 15-063036-18 en in de zaak met parketnummer
15-030968-18 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen met [slachtoffer].
Draagt Reclassering Nederland op toezicht te houden op de naleving van de gestelde voorwaarde en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-030968-18 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 5.407,07 (vijfduizend vierhonderdzeven euro en zeven cent) bestaande uit € 407,07 (vierhonderdzeven euro en zeven cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer], ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-063036-18 en in de zaak met parketnummer 15-030968-18 subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.407,07 (vijfduizend vierhonderdzeven euro en zeven cent) bestaande uit € 407,07 (vierhonderdzeven euro en zeven cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
62 (tweeënzestig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
4 februari 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. R.D. van Heffen en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
13 september 2019.
mr. B.A.A. Postma is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]