ECLI:NL:GHAMS:2019:3341

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 september 2019
Publicatiedatum
13 september 2019
Zaaknummer
23-003879-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring poging tot oplichting en valsheid in geschrifte met betrekking tot persoonlijke lening

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Saoedi-Arabië in 1993, was beschuldigd van poging tot oplichting en valsheid in geschrifte, gepleegd in de periode van 1 januari 2016 tot en met 12 april 2016. De verdachte had geprobeerd een persoonlijke lening van EUR 2500 te verkrijgen door valse documenten te overleggen, waaronder een vervalste UWV-betaalspecificatie en een vervalst rekeningoverzicht. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, maar heeft de verdachte vrijgesproken van andere beschuldigingen die niet bewezen konden worden.

De politierechter had eerder geen straf opgelegd, maar het hof heeft besloten een taakstraf van 100 uren op te leggen, in plaats van een gevangenisstraf, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft ook de vordering van de benadeelde partij, die materiële schade van EUR 165,00 had ingediend, toegewezen. Daarnaast is de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke geldboete gelast, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd schuldig had gemaakt aan een nieuw strafbaar feit. Het hof heeft de wettelijke voorschriften toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003879-16
datum uitspraak: 13 september 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 13 oktober 2016 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-151951-16 en 15-190262-16 (gev. ttz), alsmede 13-241911-14 (TUL) tegen
geregistreerd en gedagvaard als: - [verdachte],
voluit zich noemende: [verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Saoedi-Arabië) op [geboortedag] 1993,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 30 augustus 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep (15-190262-16)

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte ter zake van het feit met bovenvermeld parketnummer schuldig verklaard zonder oplegging van straf of maatregel. Het hof constateert dat het hoger beroep – namens de verdachte – onbeperkt is ingesteld en derhalve mede gericht is tegen deze beslissing.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte medegedeeld dat het hoger beroep zich
nietricht tegen de beslissing van de politierechter in de zaak met parketnummer 15-190262-16. Het hof zal de verdachte mitsdien – overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal en mede gelet op artikel 416 lid 2 Wetboek van Strafvordering – niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep met betrekking tot het in de zaak met parketnummer 15-190262-16 tenlastegelegde feit.

Tenlastelegging (15-151951-16)

Aan de verdachte is, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, ten laste gelegd dat:
1.
hij, op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 16 februari 2016 tot en met 12 april 2016, te Assendelft, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam, een valse hoedanigheid, door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde], te bewegen tot de afgifte van enig goed, te weten het verstrekken van een persoonlijke lening van EUR 2500, met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk, listiglijk, bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid, naar [benadeelde] een ondertekende kredietovereenkomst heeft opgestuurd en deze heeft onderbouwd met bijbehorende stukken, welke stukken bestonden uit een vervalste kopie van de UWV-betaalspecificatie en/of een vervalste kopie van zijn rekeningoverzicht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij, op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 16 februari 2016, te Assendelft, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een kopie van zijn rekeningoverzicht en/of een kopie van de specificatie arbeidsongeschiktheidsuitkering van het UWV, valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst door - op de specificatie arbeidsongeschiktheidsuitkering van het UWV het door verdachte te ontvangen bedrag aan te passen van EUR 326,03 naar EUR 1.326,03 en/of - op het rekeningoverzicht het door het UWV ontvangen bedrag aan te passen van EUR 324,95 naar EUR 1.324,95, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij, op een of meer tijdstippen gelegen in de periode van 16 februari 2016 tot en met 12 april 2016, te Assendelft ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door listige kunstgrepen en een samenweefsel van verdichtsels [benadeelde], te bewegen tot de afgifte van enig goed, te weten het verstrekken van een persoonlijke lening van EUR 2500,
doordat hijmet vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – listiglijk en in strijd met de waarheid naar [benadeelde]
een ondertekende kredietovereenkomst heeft opgestuurd en deze heeft onderbouwd met bijbehorende stukken, welke stukken bestonden uit een vervalste kopie van de UWV-betaalspecificatie en een vervalste kopie van zijn rekeningoverzicht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij, op tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 16 februari 2016, te Assendelft, meermalen een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een kopie van zijn rekeningoverzicht en een kopie van de specificatie arbeidsongeschiktheidsuitkering van het UWV heeft vervalst door
- op de specificatie arbeidsongeschiktheidsuitkering van het UWV het door verdachte te ontvangen bedrag aan te passen van EUR 326,03 naar EUR 1.326,03 en
- op het rekeningoverzicht het door het UWV ontvangen bedrag aan te passen van EUR 324,95 naar EUR 1.324,95,
met het oogmerk om
deze geschriftenals echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
poging tot oplichting.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
valsheid in geschrifte, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat een taakstraf een passende straf zou zijn doch hij heeft verzocht deze – mede gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte – te matigen tot 40 uren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot oplichting van een kredietinstelling. De verdachte heeft doen voorkomen dat zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering van het UWV € 1.000,00 hoger was dan in werkelijkheid, om een lening te verkrijgen. Daartoe heeft de verdachte ook geschriften vervalst. Dit zijn misdrijven die het vertrouwen in het maatschappelijk verkeer ondermijnen. Gezien de aard en ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de verdachte deze heeft begaan, komt in beginsel een gevangenisstraf, al dan niet deels voorwaardelijk, in aanmerking.
Naar het zich laat aanzien, zo overweegt het hof, lijkt de verdachte zich inmiddels in te spannen om zijn leven een positieve wending te geven. Zo heeft de verdachte zich onder andere aangemeld bij de Reclassering en bij De Waag en is hij bezig met het starten van een opleiding. Het hof acht het in het belang van de verdachte én van de samenleving dat deze positief te waarderen lijn wordt doorgetrokken. Eventuele vrijheidsberoving acht het hof momenteel – mede gezien de chronische ziekte van de verdachte – niet aangewezen. Daarom zal het hof aan de verdachte, in plaats van een gevangenisstraf, een taakstraf opleggen. Het hof zal de door de advocaat-generaal gevorderde taakstraf iets matigen, doch niet zoveel als de raadsman heeft bepleit.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 165,00 (materiële schade). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen. De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering tenuitvoerlegging (13-241911-14)

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 26 januari 2015 opgelegde voorwaardelijke geldboete van € 350,00 subsidiair 7 dagen hechtenis. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf gevorderd.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 45, 57, 63, 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-190262-16 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer
15-151951-16 onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 15-151951-16 onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-151951-16 onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 165,00 (honderdvijfenzestig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-151951-16 onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 165,00 (honderdvijfenzestig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 12 april 2016.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 26 januari 2015, parketnummer 13-241911-14, te weten van: een
geldboetevan
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. R.D. van Heffen en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
13 september 2019.
mr. B.A.A. Postma is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]