In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1985, was aangeklaagd voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie van categorie III op 7 februari 2018 te Amsterdam. De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit, stellende dat er onvoldoende bewijs was voor het wapenbezit. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte als bestuurder van een auto, waarin een vuurwapen werd aangetroffen, niet aannemelijk heeft gemaakt dat het wapen van iemand anders was. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarbij het hof de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging heeft genomen. Het hof heeft daarbij ook rekening gehouden met het feit dat de verdachte eerder voor een soortgelijk feit was veroordeeld. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.