In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 14 mei 2018 was gewezen. De verdachte, geboren in 1992, werd beschuldigd van mishandeling van een slachtoffer door deze tegen het gezicht te slaan op 29 maart 2018 te Amsterdam. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat dit vonnis slechts een aantekening bevatte zonder een volledige motivering. Na het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 26 augustus 2019, heeft het hof de verklaringen van de getuigen als betrouwbaar beoordeeld en het ten laste gelegde bewezen verklaard. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlasteleggingen die niet bewezen konden worden.
De strafbaarheid van de verdachte werd niet uitgesloten door enige omstandigheden. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van € 500,00, die kon worden omgezet in 10 dagen hechtenis. De advocaat-generaal vorderde een gevangenisstraf van 10 dagen, maar het hof besloot tot een taakstraf van 20 uren, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd. Het hof weegt mee dat de verdachte eerder voor mishandeling was veroordeeld en dat hij in staat is om een werkstraf te verrichten, terwijl een geldboete niet werd geadviseerd door de reclassering. De op te leggen straf is gebaseerd op de artikelen 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.