ECLI:NL:GHAMS:2019:3272
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep na intrekking van het hoger beroep
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 4 juli 2018 was gewezen. De verdachte, geboren in Libië in 1988 en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter. Tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep, die op 29 mei 2019 begon, heeft de raadsman van de verdachte medegedeeld dat de verdachte zijn hoger beroep wenste in te trekken. De verdachte gaf aan geen belang meer te hebben bij een beslissing op het hoger beroep en handhaafde zijn eerdere bezwaren tegen het vonnis niet. Het hof heeft vervolgens, gehoord de advocaat-generaal, geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het ingestelde hoger beroep, op basis van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft geconcludeerd dat er geen rechtens te respecteren belang is dat gediend is met nader onderzoek van de zaak, en heeft de verdachte derhalve niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, met de griffier A. Ivanov aanwezig. Het arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 augustus 2019.