ECLI:NL:GHAMS:2019:3271

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 augustus 2019
Publicatiedatum
9 september 2019
Zaaknummer
200.255.771/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een (oud-)notaris over handelen als executeur en afwikkelingsbewindvoerder

In deze zaak gaat het om een klacht van klager tegen een (oud-)notaris, die in zijn rol als executeur en afwikkelingsbewindvoerder van de nalatenschap van erflaatster niet heeft gehandeld zoals een goed notaris betaamt. Klager verwijt de notaris dat hij de woning tegen het laagste bod heeft gegund en dat hij geldende gedragsregels heeft geschonden. De klacht is eerder door de kamer voor het notariaat ongegrond verklaard, waarna klager in hoger beroep is gegaan. Het hof heeft de zaak behandeld op 6 juni 2019 en de notaris is op 20 augustus 2019 in het gelijk gesteld. Het hof bevestigt de beslissing van de kamer en oordeelt dat de notaris zich tuchtrechtelijk moet verantwoorden voor zijn handelen als executeur-afwikkelingsbewindvoerder. Het hof stelt vast dat de notaris de vrijheid had om de gang van zaken te bepalen, zolang hij niet onzorgvuldig handelde. De fout in een e-mailbericht van de notaris, waarin onduidelijkheid bestond over de biedingsprocedure, wordt niet als tuchtrechtelijk verwijtbaar aangemerkt. Klager had de mogelijkheid om een onvoorwaardelijk bod uit te brengen, maar heeft ervoor gekozen om dit niet te doen. Het hof concludeert dat de klacht ongegrond is en bevestigt de eerdere beslissing van de kamer.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.255.771/01 NOT
nummer eerste aanleg : 18-58
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 20 augustus 2019
inzake
[naam] ,
wonend te [plaats] ,
appellant,
tegen
[naam] ,
oud-notaris, wonend te [plaats] ,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: klager) heeft op 6 maart 2019 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag (hierna: de kamer) van 13 februari 2019 (ECLI:NL:TNORDHA:2019:6). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klager tegen geïntimeerde (hierna: de notaris) ongegrond verklaard.
1.2.
De notaris heeft op 30 april 2019 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.3.
Klager heeft op 14 mei 2019 nadere producties ingediend.
1.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 6 juni 2019. Klager en de notaris zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; klager aan de hand van een aan het hof ter zitting overgelegde pleitnota, waarvan uitsluitend de pagina’s 1, 3 en 4 zijn voorgedragen.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat en deze waar nodig aanvult met andere feiten die in het geding zijn gebleken.
3.2.
Samengevat gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Op het kantoor van de notaris is de afwikkeling van de nalatenschap van [erflaatster] (hierna: erflaatster) in behandeling. Erflaatster is op 2 juli 2016 overleden.
3.2.2.
Bij testament van 11 november 2015, verleden door de notaris, heeft erflaatster de notaris benoemd tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder. De notaris heeft deze benoeming aanvaard. Daarnaast heeft klaagster, onder de last van een legaat, al haar neven en nichten (zestien) benoemd tot haar erfgenamen, ieder voor gelijke delen. In het testament is voorts, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“(…) Dit afwikkelingsbewind laat onverlet dat de notaris de afwikkeling zoveel mogelijk moet laten plaatsvinden in overleg met de familie, maar als dit overleg niet tot resultaat leidt, mag de notaris zelfstandig overgaan tot afwikkeling, zoveel mogelijk rekening houdend met alle belangen.
(…)”
3.2.3.
Klager is een neef van erflaatster en aldus één van de erfgenamen. Twee erfgenamen hebben de nalatenschap verworpen.
3.2.4.
De nalatenschap bestond onder meer uit een perceel grond met agrarische bedrijfswoning (hierna: het perceel). Op het perceel rustte op dat moment een agrarische bestemming. Gezien die bestemming en de kadastrale ligging van het perceel was de situatie betreffende de verkoopmogelijkheden complex. Het perceel lag ingeklemd in het naburige perceel, waarvan de eigenaar één van de twee erfgenamen was die de nalatenschap van erflaatster had verworpen.
3.2.5.
Bij brief van 18 oktober 2016 heeft de notaris (onder meer) een taxatierapport van Aelmans Rentmeesters- & Makelaarskantoor B.V. aan de erfgenamen gezonden, waarin het perceel per peildatum van 2 juli 2016 is getaxeerd op een marktwaarde van € 70.000,-. Voorts heeft de notaris ten behoeve van een eerste inventarisatie een verklaring meegezonden, met het verzoek aan iedere erfgenaam hierop zijn of haar keuzes aan te kruisen. De keuzes betreffen:
1. het al dan niet hebben van belangstelling om eigenaar te worden van het perceel;
2. het al dan niet akkoord gaan met de overdracht aan de eigenaar van het naburige perceel voor de getaxeerde waarde (agrarische bestemming) van € 70.000,- (mits hij belangstelling heeft);
3. het al dan niet akkoord gaan met overdracht anderszins, door de notaris te regelen op zo gunstig mogelijke wijze, zoveel mogelijk rekening houdend met alle belangen.
Klager heeft in de door hem op 20 oktober 2016 ondertekende verklaring de opties 1. en 2. negatief en optie 3. positief beantwoord. Daarbij heeft klager het volgende opgemerkt:
“Graag wil ik adviseren om de mogelijkheden te onderzoeken voor het verkrijgen van een woonbestemming en daarmee tot een hogere opbrengst te kunnen komen.”
3.2.6.
Op 20 juni 2017 heeft onder leiding van de notaris overleg tussen 8 van de 14 erfgenamen plaatsgevonden. De notaris heeft in een brief aan de erfgenamen van 23 juni 2017 een aantal zaken dat tijdens die bijeenkomst is besproken, samengevat weergegeven. In deze brief staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“(…)
Uit de reacties van de meeste erfgenamen is op te maken dat er geen behoefte is om de betreffende locatie samen te ontwikkelen of daar samen tijd en energie in te steken.
Als er geen interesse is bij de erfgenamen is verkoop (via een makelaar) de meest geschikte optie.
Na inventarisatie bij de erfgenamen bleek dat er twee erfgenamen zijn ( [de zuster] en [klager] ) die ieder voor zich aangaven interesse te hebben om de woning over te nemen en nader onderzoek te doen naar de mogelijkheden ter plaatse (met name overleg met [erfgenaam] over grondruil, onderzoek bij de gemeente en dergelijke).
Na overleg tussen alle aanwezigen is besloten dat deze twee erfgenamen eerst de kans krijgen om na onderzoek een (onvoorwaardelijk) bod te doen op de woning.
Iedereen was het er over eens dat het de voorkeur geniet dat een familielid de eerste kans krijgt tot overname, mits tegen een redelijke prijs.
Deze twee erfgenamen dienen uiterlijk 15 september 2017 om 12:00 uur bij de notaris een bod neer te leggen (in een gesloten envelop) met het bod dat zij willen doen.
Richtprijs is de WOZ‑waarde ad € 61.000,00, kosten koper.
Op 15 september (of zoveel eerder als beide biedingen binnen zijn) zal de notaris de enveloppen openen en iedereen in kennis stellen van het (hoogste) bod.
(…)
Op grond van het testament mag de notaris alleen beslissen over de verkoop en de biedingen, maar er zal uiteraard overleg plaatsvinden. Eenstemmigheid tussen de erven is echter niet vereist.
(…)”
3.2.7.
Op 13 september 2017 heeft de notaris, naar aanleiding van een verzoek van klager om uitstel voor het uitbrengen van een bod, met instemming van alle erfgenamen aan klager en [de zuster] (hierna: de zuster) uitstel verleend tot 13 oktober 2017 om 12:00 uur.
3.2.8.
Bij e-mailbericht van 13 oktober 2017 heeft een medewerkster van het kantoor van de notaris aan de erfgenamen (onder meer) het volgende bericht:
“Bij deze deel ik u mede dat er door ons 2 biedingen inzake het woonhuis (…) zijn ontvangen.
Het hoogste bod is € 61.500,00, uitgebracht door [klager] , onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat zijn vrouw en hij eerst toestemming van de gemeente (…) moeten krijgen om op het perceel (…) een burgerwoning te mogen bouwen.
Volgende week ontvangt u van ons nader bericht met motivatie.
(…)”
3.2.9.
Bij e-mailbericht van 16 oktober 2017 (13:51 uur) heeft een medewerkster van het kantoor van de notaris aan klager (onder meer) het volgende bericht:
“U heeft op 13 oktober jl. een bod uitgebracht op (…)onder de uitdrukkelijke voorwaarde datuw vrouw en u eerst toestemming van de gemeente (…) moeten krijgen om op het perceel (…) een burgerwoning te mogen bouwen.
Dit komt erop neer, dat u nogmaals uitstel wilt.
In onze brief van 23 juni 2017 staat wordt weergegeven dat de twee belangstellende erfgenamen eenonvoorwaardelijk bod op de woning kunnen doen, mits tegen een redelijke prijs.
(…)
Graag verneem ik van u of u uw bod van € 61.500,00 gestand doet, ook zonder hieraan aan uw voorwaarde te verbinden.
(…)”
3.2.10.
Bij e-mailbericht van 16 oktober 2017 (14:05 uur) heeft klager hierop als volgt gereageerd:
“Helaas kunnen en willen wij dit bod niet zonder deze voorwaarde gestand doen.
(…)
Graag wil ik voorstellen om het bod met deze voorwaarde opnieuw aan de familie voor te leggen en op basis van de meerderheid van de stemmen alsnog goedkeuring te geven.
(…)”
3.2.11.
Bij e-mailbericht van 17 oktober 2017 heeft de notaris de erfgenamen (onder meer) het volgende bericht:
“(…)
De bedoeling was om een voorwaardelijk bod uit te brengen. Het accepteren van de voorwaarde leidt tot verder uitstel. Het lijkt dan redelijk om in dat geval beide bieders uitstel te verlenen. Dit heeft echter niet mijn voorkeur.
Het tweede bod van [de zuster] is wel onvoorwaardelijk maar - gezien de onzekerheid over de bestemming en de bouwmogelijkheden - lager namelijk € 50.500,00.
(…)
Op grond van het testament mag de executeur alleen beslissen over de verkoop en de biedingen, maar graag overleg ik met de erfgenamen.
Graag verneem ik ieders voorkeur voor de volgende opties:
Voorwaardelijk bod [klager] van € 61.500,00
Onvoorwaardelijk bod [de zuster] van € 50.500,00
Verkoop aan derden (via de makelaar)
Gezien de hele gang van zaken tot nu toe en het te verwachten tijdsverloop in de toekomst (overleg met gemeente, overleg met buurman) gaat mijn voorkeur uit naar optie b).
Verkoop op korte termijn zonder voorwaarden zodat de nalatenschap afgewikkeld kan worden.
(…)”
3.2.12.
Bij e-mailbericht van 25 oktober 2017 heeft de notaris aan de erfgenamen, voor zover hier van belang, het volgende medegedeeld:
“(…)
Op de mail van dinsdag 17 oktober jl. hebben 9 van de 14 erfgenamen met een keuze gereageerd. Een overgrote meerderheid heeft gekozen voor optie b (€ 50.500,00), aangezien dit eenonvoorwaardelijk bod betreft.
Evenwel is het bod lager dan de richtprijs van € 61.000,00 (WOZ-waarde). Dit is verklaard door onzekerheid over de bestemming en bouwmogelijkheden en extra kosten voor verwijderen asbest.
Door deze stand van zaken zal het bod van [de zuster] worden gehonoreerd,tenzijbinnen 2 weken een hoger onvoorwaardelijk bod dan € 50.500,00 (…) door één van de erfgenamen wordt uitgebracht. Als dat gebeurt, zal ik een nieuw voorstel doen.
Op vrijdag 10 november a.s. zal ik u definitief (…) berichten. (…)”
3.2.13.
Bij e-mailbericht van 7 november 2017 heeft klager aan de notaris het volgende medegedeeld:
“Intussen hebben wij nog aanvullend onderzoek laten uitvoeren door onze adviseur. Hiermee hebben wij enige zekerheid gekregen over de bouwmogelijkheden op (…). Op basis van deze aanvullende informatie wil ik graag een nieuw onvoorwaardelijk bod uitbrengen op (…).
Het nieuwe bod bedraagt € 55.555,-.
(…)”
3.2.14.
Bij e-mailbericht van 12 november 2017 heeft de notaris hierop als volgt gereageerd:
“(…) Op uw bod kan ik niet (meer) ingaan.
Het is niet de bedoeling dat de inschrijvers nog een keer tegen elkaar gaan opbieden.
De mogelijkheid van bieden is voor de inschrijvers verstreken.
De bedoeling van de extra termijn was om de overige erfgenamen de kans te geven om te reageren op de (voorwaardelijke en lage) biedingen.
Het zou mogelijk zijn geweest dat een andere erfgenaam ook had willen meebieden als hij/zij geweten had dat de prijs onder € 61.000 uit zou komen.
De meerderheid van de erfgenamen die een reactie hebben verzonden, heeft aangegeven te kiezen voor het bod van [de zuster] .
Er zijn geen andere biedingen binnen gekomen.
Ik ga alle erfgenamen binnenkort informeren dat het bod van [de zuster] zal worden toegewezen.
(…)”
3.2.15.
Bij e-mailbericht van 14 november 2017 heeft de notaris de erfgenamen medegedeeld dat er geen nieuw bod van een andere erfgenaam is binnengekomen en hen op de hoogte gebracht van de inhoud van voormeld e-mailbericht van klager van 7 november 2017. Daarbij heeft de notaris te kennen gegeven dat hij het zelf niet passend vindt om op dit bod in te gaan met de volgende toelichting:
“De onderstaande mail van 25 oktober was ingegeven met het idee dat een andere erfgenaam wellicht ook had willen meebieden nu de prijs lager uitvalt dan de oorspronkelijke minimumprijs.
Die mail was niet bedoeld om van de beide bieders nog een nieuw bod uit te lokken. Zij hebben hun kans gehad en moeten hun bod gestand doen.
Het is niet wenselijk en niet de bedoeling dat beide bieders nog tegen elkaar kunnen gaan opbieden, nu ze elkaars bod kennen.
(…)”
De notaris heeft voorts kenbaar gemaakt dat zijn advies en (voorlopige) beslissing is om verder te gaan met het bod van € 50.500,- van de zuster.
3.2.16.
Bij e-mailbericht van 7 februari 2018 heeft de notaris inzake de nalatenschap van erflaatster een ontwerp-akte van verdeling aan de erfgenamen gezonden, waarbij het perceel wordt toebedeeld aan de zuster op grond van het door haar gedane (onvoorwaardelijke) bod van € 50.500,-.
3.2.17.
Op 9 februari 2018 is de akte van verdeling en levering met betrekking tot het perceel gepasseerd.
3.2.18.
De notaris is per 1 mei 2018 gedefungeerd.

4.Standpunt van klager

4.1.
Klager heeft geen grief gericht tegen de navolgende formulering van zijn klacht door de kamer, zodat het hof hiervan zal uitgaan.
4.2.
Klager verwijt de notaris - in de kern - dat hij in zijn rol van executeur en afwikkelingsbewindvoerder niet heeft gehandeld zoals een goed notaris betaamt. De notaris heeft de woning tegen het laagste bod gegund. Verder heeft de notaris geldende gedragsregels geschonden en is hij lichtzinnig omgegaan met procedures en voorschriften.

5.Standpunt van de notaris

De notaris heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de notaris wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

Notaris als executeur-afwikkelingsbewindvoerder
6.1.
Voorop staat dat een notaris tuchtrechtelijk aansprakelijk kan zijn voor handelen in een andere hoedanigheid dan notaris, mits dat voldoende verband houdt met zijn hoedanigheid van notaris in relatie tot het daarbij passende gedragsniveau, zonder dat het handelen uitsluitend aan een notaris is voorbehouden.
6.2.
In deze zaak heeft de notaris gehandeld in de hoedanigheid van executeur-afwikkelingsbewindvoerder.
De gedragingen van een executeur-afwikkelingsbewindvoerder houden voldoende verband met het daarbij passende gedragsniveau van een notaris, zodat de notaris zich voor zijn handelen als executeur-afwikkelingsbewindvoerder tuchtrechtelijk moet verantwoorden.
Nieuwe klachten
6.3.
Indien en voor zover klager in zijn beroepschrift nieuwe klachten heeft geformuleerd, kan klager in die nieuwe klachten niet worden ontvangen. Op grond van het bepaalde in artikel 107 lid 4 van de Wet op het notarisambt (Wna) behandelt het hof de zaak in hoger beroep opnieuw in volle omvang. In die procedure is voor de behandeling van in hoger beroep nieuw geformuleerde klachten geen plaats. Dit betekent dat alleen de klachten die ook in de procedure in eerste aanleg aan de orde zijn geweest, in beschouwing worden genomen.
Voor zover klager heeft bedoeld in zijn - inleidende - klaagschrift overige klachten te formuleren dan hiervoor onder 4.2 weergegeven, is het hof van oordeel dat klager deze klachten onvoldoende heeft geconcretiseerd.
6.4.
Het hof stelt voorop dat het aan de executeur-afwikkelingsbewindvoerder, in casu dus de notaris, is om de gang van zaken te bepalen en de regie te voeren zoals hem goeddunkt, zolang hij niet onzorgvuldig handelt.
6.5.
Met klager is het hof van oordeel dat uit het hiervoor onder 3.2.12 weergegeven e‑mailbericht van de notaris van 25 oktober 2017 niet duidelijk blijkt dat het niet de bedoeling was dat klager als eerdere bieder een nieuw bod zou uitbrengen. De notaris heeft in dit verband toegelicht dat in voormeld e-mailbericht het woord “andere” voor het woord “erfgenamen” had moeten staan, maar dat het niet de bedoeling was een nieuwe biedronde open te stellen. Door voormeld e-mailbericht is bij klager kennelijk de (verkeerde) verwachting gewekt dat hij nogmaals mocht bieden.
De onjuiste formulering in het e‑mailbericht is als een fout van de notaris aan te merken.
Als executeur-afwikkelingsbewindvoerder had de notaris echter de vrijheid om klager uit te sluiten van het andermaal uitbrengen van een bod. Nu klager al een bod had uitgebracht en bovendien reeds bekend was met het door de zuster gedane bod, acht het hof deze beslissing van de notaris niet onredelijk
.Daardoor zijn de rechten van klager niet geschonden. Evenals de kamer acht het hof de fout in voormeld e‑mailbericht van de notaris dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
6.6.
Op grond van het vorenstaande en alle feiten en omstandigheden zoals hiervoor weergegeven, acht het hof niet gebleken dat de notaris onzorgvuldig heeft gehandeld in zijn rol als executeur-afwikkelingsbewindvoerder. Hierbij neemt het hof mede in aanmerking dat klager bij e-mailbericht van 16 oktober 2017 uitdrukkelijk erop is gewezen dat een onvoorwaardelijk bod kon worden uitgebracht en in de gelegenheid is gesteld zijn bod gestand te doen zonder hieraan de door hem gestelde voorwaarde te verbinden. Dat klager, indien hij zelf de regie had gehad, anders zou hebben gehandeld, betekent niet dat de notaris onzorgvuldig heeft gehandeld.
Het hof acht de klacht, evenals de kamer, ongegrond.
6.7.
Het hof merkt nog ten overvloede op dat de keuze van klager om een adviesbureau in te schakelen en kosten te maken, zonder de zekerheid te hebben dat hij uiteindelijk als koper zou kunnen fungeren, voor rekening en risico van klager dient te blijven.
6.8.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.9.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.H. Lieber, A.D.R.M. Boumans en J.W. van Zaane en in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2019 door de rolraadsheer.