ECLI:NL:GHAMS:2019:3258

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 september 2019
Publicatiedatum
4 september 2019
Zaaknummer
23-002828-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord en medeplegen smaadschrift met voorbedachte rade

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1940 en thans gedetineerd in Huis van Bewaring Zwolle, was aangeklaagd voor poging tot moord op zijn ex-schoondochter en voor medeplegen van smaadschrift. De feiten vonden plaats op 15 januari 2018, toen de verdachte met een luchtdrukwapen en een mes naar de woning van het slachtoffer in Heerhugowaard fietste. Hij heeft geprobeerd haar te doden door meerdere keren op haar te schieten en haar met een mes te steken. Het hof oordeelde dat er sprake was van voorbedachte rade, aangezien de verdachte zijn daad zorgvuldig had gepland en voorbereid. De verdachte had het wapen en het mes aangeschaft en had zich gedurende een langere periode beraden op zijn voornemen. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaren. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan het medeplegen van smaadschrift, waarbij hij via een geschrift de eer en goede naam van het slachtoffer en een andere benadeelde partij heeft aangetast. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van € 17.942,10 voor het slachtoffer en € 500,00 voor de andere benadeelde partij. Het hof heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers zwaar laten wegen in de strafoplegging.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002828-18
datum uitspraak: 4 september 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 2 augustus 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-860009-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1940,
adres: [adres] ,
thans gedetineerd in Huis van Bewaring Zwolle te Zwolle.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
21 augustus 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek
van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijzigingen is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 januari 2018 te Heerhugowaard, althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg),
- zich heeft (per fiets) begeven naar de woning van [slachtoffer 1] , waarbij hij een luchtdrukpistool/luchtdrukwapen en/of een mes met zich voerde, en/of
- (op korte afstand van die [slachtoffer 1] ) een luchtdrukpistool/luchtdrukwapen heeft (door)geladen en/of gericht op [slachtoffer 1] en/of (vervolgens) een of meerdere malen op/in de richting van het hoofd en/of bovenlichaam, althans het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geschoten, en/of
- een of meerdere malen [slachtoffer 1] met een mes heeft gestoken in de borst en/of de hals, althans het lichaam van die [slachtoffer 1] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in of omstreeks de periode van 18 januari 2018 tot en met 01 februari 2018 te Almere en/of te Elburg en/of te Alkmaar en/of te Broek op Langedijk, gemeente Langedijk, en/of te Noord-Scharwoude, gemeente Langedijk, en/of te Heerhugowaard en/of te Alkmaar en/of te Haarlem en/of te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk, door middel van verspreiding van (een) geschrift(en), de eer en/of de goede naam van [slachtoffer 1] heeft aangerand door telastlegging van een of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met voormeld doel (een) geschrift(en), zoals aan deze tenlastelegging gehecht en daarvan deel uitmakende (met daarin onder meer de zinnen:
- 'De instanties zijn zo door en door slecht voor vaders dat ik als enige uitweg zie om een leugenachtige narcistische moeder en ex schoondochter dood te schieten.' en/of
- 'Van [slachtoffer 1] mag zij [naam 2] ook zijn medicijnen geven wat natuurlijk misgaat en zeer gevaarlijk is in verband met zijn epilepsie' en/of
- 'Dat we er in het ziekenhuis achter moeten komen dat [naam 2] nooit groente van zijn moeder had gekregen, omdat het te veel moeite was om hem te LEREN eten en dat [naam 2] daardoor zwaar bloedarmoede heeft opgelopen schijnt ook niemand van de huidige hulpverlening te interesseren.' en/of
- 'Om [naam 3] toch het huis uit te krijgen moet er een toneelstukje met uitlokking tot geweld opgevoerd worden. (...) [slachtoffer 1] begint aan [naam 2] zijn buik te trekken, hetgeen levensgevaarlijk voor [naam 2] is. (...) Intussen belt [slachtoffer 1] de politie met de boodschap dat ze door [naam 3] is mishandeld. [naam 4] en [naam 5] zijn bij dit toneelstukje aanwezig en de ouders van [slachtoffer 1] die op 20 minuten autorijden wonen zijn binnen 1 minuut aanwezig.' en/of
- ' [naam 4] , ook jij hebt een hele grote invloed gehad op mijn keus om je moeder te proberen te vermoorden.'),
verspreid;
en/of
hij in of omstreeks de periode van 18 januari 2018 tot en met 01 februari 2018 te Almere en/of te Elburg en/of te Alkmaar en/of te Broek op Langedijk, gemeente Langedijk, en/of te Noord-Scharwoude, gemeente Langedijk, en/of te Heerhugowaard en/of te Alkmaar en/of te Haarlem en/of te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk, door middel van verspreiding van (een) geschrift(en), de eer en/of de goede naam van [naam 7] heeft aangerand door telastlegging van een of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met voormeld doel (een) geschrift(en), zoals aan deze tenlastelegging gehecht en daarvan deel uitmakende (met daarin onder meer de zinnen:
- 'Wel wil ik daarbij aantekenen dat ik ondertussen overduidelijk gemerkt hebt dat haar moeder [naam 6] de grootste onruststoker is. Eigenlijk is zij degene die het meest verdient om vermoord te worden.' en/of
- 'Tegen [naam 4] wil ik zeggen: Ga vooral zo door met liegen en toneelspelen samen met je mama en oma. Dan kom je waarschijnlijk ook ooit nog wel in de escortservice terecht. Hoezo escortservice? Nou jouw moeder en oma hebben daar ook in gewerkt. Van je moeder hebben we haar eigen verklaring vanuit de rechtbank en over je oma hebben we diverse verklaringen van derden. Dus je bent al erfelijk belast.'),
verspreid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring en tot een andere strafoplegging komt dan de rechtbank. Ook zal het hof reageren op de in hoger beroep gevoerde verweren.

Bespreking van gevoerde bewijsverweren

Feit 1
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van voorbedachte raad zoals onder 1 tenlastegelegd. Daartoe heeft hij erop gewezen dat voor het bewijs van voorbedachte raad niet voldoende is de enkele vaststelling dat de verdachte, gezien het tijdsverloop, de gelegenheid heeft gehad zijn voornemen te overdenken, en dat acht moet worden geslagen op contra-indicaties. Vervolgens heeft hij aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, namelijk in een gedurende een langere periode bestaande roes van verwardheid, waardoor hij de betekenis en gevolgen van zijn handelen niet heeft kunnen overzien. Deze roes was het gevolg van de vechtscheiding waarin de zoon van de verdachte en het slachtoffer verwikkeld waren en de in dat verband bij de verdachte ontstane vrees voor het leven van zijn echtgenote, die suïcidale gedachten uitte, het leven van zijn zoon, die naast suïcidale gedachten ook uitte dat hij het slachtoffer iets zou gaan aandoen, alsmede voor het leven van zijn kleinzoon, voor wie, wegens zijn ziekte, goede verzorging van levensbelang is en die op den duur een nier van de zoon van de verdachte nodig heeft. Aangevoerd is dat de bij de verdachte bestaande verwardheid en roes – ter terechtzitting in hoger beroep door de verdachte zelf aangeduid als ‘niet in balans zijn’ – blijken uit de verklaringen van de verdachte, zijn zoon en zijn echtgenote, de getuigen ter plaatse en uit de verklaring van de aangeefster.
Feit 2
Van hetgeen onder 2 ten laste is gelegd verzoekt de raadsman de verdachte integraal vrij te spreken, op grond van het volgende. Met het handelen van de verdachte, te weten het vanuit detentie sturen van handgeschreven brieven aan zijn zoon, die deze mocht aanpassen en aanvullen en mocht gebruiken door ze te versturen naar wie hij dat nodig achtte, lag het uiteindelijke bereik en de inhoud van de brief niet in de invloedssfeer van de verdachte. De verdachte heeft de basis gelegd, maar heeft het delict niet zelfstandig voortgezet. Feitelijk heeft een ander beslist over de totstandkoming van het delict. Bij gebreke van een intensieve samenwerking of taakverdeling en gelet op de beperkte rol van de verdachte, kan niet worden gezegd dat bij de verdachte opzet op het (mede)plegen van smaadschrift heeft bestaan.
Het hof overweegt als volgt.
Feit 1
Voorbedachte raad
Het hof stelt voorop dat uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld (vgl. HR 7 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:16).
Op grond van de inhoud van het dossier en hetgeen ter terechtzitting aan de orde is gekomen, stelt het hof de volgende feitelijke gang van zaken vast.
De verdachte heeft verklaard dat het idee om zijn voormalige schoondochter, [slachtoffer 1] , te doden in de loop van een paar maanden langzaam is gegroeid en dat hij anderhalf à twee weken voor zijn daad heeft besloten dit idee daadwerkelijk uit te voeren. Daarbij heeft hij in zijn overwegingen betrokken dat zijn zoon dreigde [slachtoffer 1] iets te gaan aandoen, en zijn zoon, in tegenstelling tot de verdachte zelf, nog jong is en zijn toekomst nog voor zich heeft. Daarom heeft de verdachte besloten dat hij (naar eigen zeggen ‘een oude kerel met veel gebreken’) [slachtoffer 1] zou doodschieten. De verdachte heeft verklaard dat hij ervan uitging dat hij voor jaren de gevangenis in zou gaan als de moordpoging gelukt zou zijn, maar dat dan zijn zoon en zijn kleinkind herenigd zouden worden en samen een leven konden opbouwen. De verdachte voorzag wel dat hij veel verdriet zou hebben van het gemis van zijn vrouw.
Om uitvoering te geven aan zijn voornemen heeft de verdachte op het internet gezocht naar een vuurwapen en omdat hij dit niet kon bemachtigen, is hij op zoek gegaan naar het sterkste luchtdrukwapen dat vrij verkrijgbaar was; een persluchtwapen. Hij heeft op 10 januari 2018 een dergelijk persluchtwapen gekocht en een persluchtfles. Met dat wapen heeft hij geoefend op zijn zolderverdieping. Daarnaast heeft hij enkele dagen voor zijn daad een mes gekocht met de bedoeling daarmee [slachtoffer 1] dood te steken als het niet zou lukken om haar dood te schieten. De verdachte heeft het mes en het luchtdrukwapen en alle andere dingen die hij nodig had, zoals een persluchtfles en een vulsetje, in zijn camper gedaan en is op 14 januari 2018 naar zijn zoon in Broek op Langedijk gereden. De volgende dag, 15 januari 2018, is de verdachte, met de wapens bij zich, van Broek op Langedijk naar de woning van [slachtoffer 1] in Heerhugowaard gefietst. Hij wist hoe laat [slachtoffer 1] ongeveer thuis zou zijn en wachtte haar op in haar tuin. Op het moment dat hij haar zag, heeft hij direct het luchtdrukwapen doorgeladen en op [slachtoffer 1] geschoten. De verdachte richtte daarbij op haar hoofd. Hij zag dat [slachtoffer 1] werd geraakt in haar hoofd en probeerde haar nog een keer te raken, maar het doorladen van het wapen lukte niet.
[slachtoffer 1] rende op dat moment naar de overkant van de straat en schreeuwde naar buurtbewoners om haar binnen te laten. De verdachte ging achter [slachtoffer 1] aan en hij probeerde haar nogmaals neer te schieten. [slachtoffer 1] bleef overeind en er ontstond een worsteling tussen [slachtoffer 1] en de verdachte. Tijdens deze worsteling pakte de verdachte het mes uit zijn jaszak en hij stak [slachtoffer 1] meermalen, te weten in haar linkerarm, hals en borstkas. De verdachte werd overmeesterd door gemeentewerkers, die op het hulpgeroep van [slachtoffer 1] waren afgekomen. Nadat hij overmeesterd was, heeft de verdachte tegen de gemeentewerkers gezegd: “Jammer dat het niet gelukt is”. [slachtoffer 1] is met spoed opgenomen in het ziekenhuis, waar als schotletsel is geconstateerd dat één tand uit de onderkaak was en dat een kogel was blijven vastzitten tussen twee tanden op de mondbodem. Als steekletsel is geconstateerd: een oppervlakkige steekverwonding in haar hals links, een steekwond geheel door de onderarm links en een steekwond anterieure zijde thorax links met als gevolg een hematopneumothorax waarvoor een drain is geplaatst.
In het licht van het bovenstaande is evident dat de verdachte het vooropgezette plan had [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Op basis van voor hem doorslaggevende overwegingen is de verdachte geruime tijd voor de uitvoering van zijn poging om [slachtoffer 1] te vermoorden tot dat voornemen gekomen. De betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft de verdachte daarbij in zijn overwegingen betrokken. Vervolgens heeft hij, hoewel voor hem alle tijd en gelegenheid bestond – ook nog tijdens zijn fietstocht van Broek op Langedijk naar Heerhugowaard – zich nader te beraden op dat genomen besluit en verder na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, niet van de uitvoering van zijn voornemen afgezien. De verdachte heeft doelgericht en stap voor stap alles in het werk gesteld dat nodig was. De planning en organisatie door de verdachte zijn zelfs zo ver gegaan dat hij niet alleen heeft geoefend met het door hem aangeschafte wapen, maar zich, nadenkend over eventuele haperingen in de uitvoering van zijn voornemen, bij wijze van alternatief wapen van een mes heeft voorzien, welk mes hij ook daadwerkelijk heeft gebruikt toen het wapen van zijn eerste keus niet het beoogde effect sorteerde.
Dat de besluitvorming en het handelen van de verdachte in redelijkheid niet wijzen op de uitkomst van het denkproces van een verstandig mens wiens empathische vermogens verder reiken dan zijn meest directe naasten en zichzelf, geeft enige grond aan de kenschets door de verdachte van zichzelf als zijnde ‘niet in balans’, maar staat aan het bewijs van handelen met voorbedachte raad niet in de weg. Daarbij heeft het hof ook acht geslagen op de inhoud van het over de verdachte opgemaakte rapport van de psycholoog [naam 9] van 22 maart 2018, inhoudende dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde niet leed aan een ziekelijke stoornis of aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens.
Het hof stelt vast dat de verdachte vóór de uitvoering van zijn daad heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap heeft gegeven. Dat sprake zou zijn geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte zou hebben gehandeld, is geenszins gebleken. Evenmin is aannemelijk geworden dat sprake was van andere contra-indicaties die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan. Het verweer wordt gezien het vorenstaande verworpen.
Feit 2
Smaadschrift
Het hof stelt op basis van het dossier en hetgeen ter terechtzitting aan de orde is gekomen, vast dat de verdachte gedurende zijn detentie met de hand een brief heeft geschreven en deze aan zijn zoon [naam 3] heeft doen toekomen. De verdachte heeft hierbij tegen zijn zoon gezegd dat hij de brief mocht aanpassen en completeren en ermee doen wat goed is, waarbij de verdachte heeft gedacht dat de hulpverleners de eersten zouden zijn om de brief te ontvangen, als zijn zoon de brief aan anderen zou versturen. Ook heeft de verdachte bevestigd dat hij met de inhoud van de brief als breder maatschappelijk probleem de slechte positie van de vader in een vechtscheiding aan de orde wilde stellen. De zoon van de verdachte heeft de brief uitgetypt. De inhoud van de uitgetypte brief is volgens de verdachte bijna hetzelfde als die van het handgeschreven origineel en levert naar het oordeel van het hof smaadschrift op ten aanzien van de aangeefsters [slachtoffer 1] en [naam 7] , met dien verstande dat de verdachte daarin met opzet de eer en goede naam van de aangeefsters heeft aangerand door telastlegging van bepaalde feiten met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven. De brief is verstuurd aan de advocaat van [slachtoffer 1] , aan diverse instanties en aan diverse buren van [slachtoffer 1] .
Gelet op de inhoud en de strekking van de brief, gaat het hof er van uit dat de verdachte daarmee mede tot doel had in brede kring aandacht te vragen voor het onrecht dat vaders in vechtscheiding-situaties wordt aangedaan en de gevolgen die dat kan hebben. Het hof komt mede op basis daarvan tot de vaststelling dat de verdachte, samen met zijn mededader, de bedoeling had de brief in ruime kring te verspreiden, ook via de landelijke media die zijn vermeld op de bij de brief behorende verzendlijst. De verweren dat het de verdachte aan opzet op de verspreiding zou hebben ontbroken of dat zijn bijdrage aan de feiten te gering is om als medeplegen aangemerkt te kunnen worden verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 15 januari 2018 te Heerhugowaard ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg:
- zich per fiets heeft begeven naar de woning van [slachtoffer 1] , waarbij hij een luchtdrukwapen en een mes met zich voerde, en
- op korte afstand van [slachtoffer 1] een luchtdrukwapen heeft (door)geladen en gericht op [slachtoffer 1] en meermalen in de richting van het hoofd en het lichaam van [slachtoffer 1] heeft geschoten, en;
- meermalen [slachtoffer 1] met een mes heeft gestoken in de borst, de hals, althans het lichaam van [slachtoffer 1] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij omstreeks de periode van 18 januari 2018 tot en met 1 februari 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk, door middel van verspreiding van een geschrift de eer en de goede naam van [slachtoffer 1] heeft aangerand door telastlegging van bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers hebben verdachte en zijn mededader met voormeld doel een geschrift verspreid, met daarin de zinnen:
- 'De instanties zijn zo door en door slecht voor vaders dat ik als enige uitweg zie om een leugenachtige narcistische moeder en ex schoondochter dood te schieten.' en;
- 'Van [slachtoffer 1] mag zij [naam 2] ook zijn medicijnen geven wat natuurlijk misgaat en zeer gevaarlijk is in verband met zijn epilepsie' en;
- 'Dat we er in het ziekenhuis achter moeten komen dat [naam 2] nooit groente van zijn moeder had gekregen, omdat het te veel moeite was om hem te LEREN eten en dat [naam 2] daardoor zwaar bloedarmoede heeft opgelopen schijnt ook niemand van de huidige hulpverlening te interesseren.' en;
- 'Om [naam 3] toch het huis uit te krijgen moet er een toneelstukje met uitlokking tot geweld opgevoerd worden. (...) [slachtoffer 1] begint aan [naam 2] zijn buik te trekken, hetgeen levensgevaarlijk voor [naam 2] is. (...) Intussen belt [slachtoffer 1] de politie met de boodschap dat ze door [naam 3] is mishandeld. [naam 4] en [naam 5] zijn bij dit toneelstukje aanwezig en de ouders van [slachtoffer 1] die op 20 minuten autorijden wonen zijn binnen 1 minuut aanwezig.';
en
hij omstreeks de periode van 18 januari 2018 tot en met 1 februari 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk, door middel van verspreiding van een geschrift, de eer en de goede naam van [naam 7] heeft aangerand door telastlegging van een of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers hebben verdachte en zijn mededader met voormeld doel een geschrift verspreid, met daarin de zinnen:
- 'Tegen [naam 4] wil ik zeggen: Ga vooral zo door met liegen en toneelspelen samen met je mama en oma. Dan kom je waarschijnlijk ook ooit nog wel in de escortservice terecht. Hoezo escortservice? Nou jouw moeder en oma hebben daar ook in gewerkt. Van je moeder hebben we haar eigen verklaring vanuit de rechtbank en over je oma hebben we diverse verklaringen van derden. Dus je bent al erfelijk belast'.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
poging tot moord.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van smaadschrift, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen en maatregelen

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren, met aftrek van het voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregelen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord op zijn ex-schoondochter [slachtoffer 1] op de wijze zoals hiervoor is omschreven. Hij heeft zijn slachtoffer daarbij met het zwaarste voor hem te verkrijgen luchtdrukwapen in haar eigen tuin opgewacht en heeft haar onder meer in het hoofd geschoten. In een hierop volgende worsteling heeft de verdachte het slachtoffer diverse messsteken toegebracht op levensgevaarlijke plaatsen. Een en ander vond plaats op klaarlichte dag op straat in een woonwijk. [slachtoffer 1] heeft letterlijk voor haar leven moeten vechten en mag van geluk spreken dat zij de aanval van de verdachte heeft overleefd. Het ingrijpen van gemeentewerkers die toevallig in de buurt waren lijkt daarbij van doorslaggevend belang te zijn geweest. Deze gemeentewerkers hebben de verdachte overmeesterd. Als gevolg van het handelen van de verdachte heeft [slachtoffer 1] steekwonden aan haar arm, hals en borst en letsel aan haar long opgelopen, waarvoor zij in het ziekenhuis moest worden behandeld. Ook heeft [slachtoffer 1] schade aan haar gebit opgelopen door een kogel die in haar mond terecht kwam, nadat deze haar lip had doorboord. De verdachte heeft met zijn handelen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1] . Het moet voor haar een nachtmerriescenario zijn geweest dat zij, op een plaats waar zij zich veilig zou moeten kunnen voelen, te weten haar tuin/woonomgeving onverhoeds met wapens is aangevallen. De ervaring is des te schokkender nu zij verder moet leven met de gedachte dat de verdachte niet alleen wenste dat zij zou komen te overlijden maar ook dat hij met planmatige precisie stappen heeft gezet om dit zelf te bewerkstelligen. Feiten als het onderhavige dragen bij aan gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving, in het bijzonder ook bij omstanders en anderen die direct zijn geconfronteerd met (de gevolgen van) het gepleegde feit.
Het leven van het slachtoffer is ingrijpend veranderd nu zij vanaf het incident, dat in januari 2018 plaatsvond, heeft moeten leven met de indringende herinnering daaraan en de psychische en lichamelijke gevolgen daarvan. Voor dit alles heeft de verdachte destijds zijn ogen gesloten. [slachtoffer 1] is moeder van vier minderjarige kinderen en de daden van de verdachte hadden ertoe kunnen leiden – en waren daar ook op gericht – dat deze vier kinderen hun moeder was ontnomen. Het behoeft geen betoog dat op vergrijpen van dit kaliber alleen kan worden gereageerd met de oplegging van een straf van het zwaarste soort, te weten een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van smaadschrift, gericht tegen deze ex-schoondochter en haar moeder. De verdachte heeft door middel van een uitgebreide brief met smadelijke teksten – waarin de verdachte mede lijkt te hebben getracht een rechtvaardiging voor de door hem gepleegde poging tot moord te geven – welbewust geprobeerd hen in een kwaad daglicht te stellen, onder meer bij hulpverlenende instanties. Daarbij heeft de verdachte op onverkwikkelijke wijze ook de nog jonge kinderen van [slachtoffer 1] niet ontzien.
Het hof heeft eveneens gelet op de persoon van de verdachte. In het kader daarvan heeft het hof acht geslagen op:
  • het op naam van de verdachte staande Uittreksel Justitiële Documentatie van 9 augustus 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld;
  • een de verdachte betreffend voorlichtingsrapport van 27 februari 2018 van [naam 8] , reclasseringswerkster bij Reclassering Nederland;
  • het hiervoor al genoemde psychologisch Pro Justitia rapport van 22 maart 2018, opgesteld door psycholoog [naam 9] . Het hof neemt over de, gemotiveerd onderbouwde, conclusie dat feit 1 de verdachte volledig kan worden toegerekend en maakt deze tot de zijne.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij bang was zijn vrouw en zijn zoon, en in het verlengde daarvan zijn kleinzoon [naam 2] , te verliezen. Terwijl hij vervuld was van frustratie en hevige emoties, kon hij met niemand hierover praten. De verdachte heeft te kennen gegeven dat hij door die omstandigheden is gedreven tot zijn vreselijke daad. Daarbij heeft hij zijn eigen hoge leeftijd mede in overweging genomen, omdat hij als oude man toch niet veel toekomst meer voor zich heeft.
De hof ziet geen strafmatigende factor in deze door de verdachte geschetste omstandigheden, nu deze weliswaar enig inzicht geven in de motieven van de verdachte, die mogelijk een moeilijke periode in zijn leven doormaakte, maar waarin, bezien naar objectieve maatstaven, op geen enkele wijze een rechtvaardiging kan worden gevonden voor zijn bewezenverklaarde handelen. De leeftijd van de verdachte is evenmin een strafmatigende factor, juist omdat hij zijn gevorderde leeftijd als instrumenteel heeft gezien in het kader van zijn weloverwogen afweging dat hij degene was die moest overgaan tot het plegen van het delict.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf zoals door de rechtbank opgelegd geen recht doet aan de ernst van het feit en het doordachte karakter daarvan. Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren moet worden opgelegd. In het voorgaande ligt besloten dat in hetgeen door de raadsman met betrekking tot de straf(maat) en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte naar voren is gebracht, met name gelet op de ernst van de feiten, in het bijzonder feit 1, geen grond wordt gevonden een lagere straf op te leggen.

Beslag

Het in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp – te weten een kabelbinder – behoort aan de verdachte toe. Nu de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard dat hij de kabelbinder ten tijde van het plegen van hetgeen onder 1 bewezen is verklaard bij zich droeg omdat het hem mogelijk bij de uitvoering het bewezen verklaarde van pas kon komen, wordt dit voorwerp verbeurd verklaard.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 18.161,20, bestaande uit de navolgende schadeposten:
a) kapotte en bebloede kleding en schoeisel € 300,00
b) aanschaf en levering beveiligingscamera € 2.094,99
c) materialen hek € 357,92
d) vervangen sloten € 120,00
e) parkeerkosten ziekenhuis tijdens ziekenhuisopname € 23,10
f) juridische kosten procedure verblijfplaats [naam 2] € 196,00
g) noodreparatie gebit € 213,89
h) offerte tandarts vervaardigen kroon € 1.055,30
i) offerte tandarts vervaardigen en plaatsen implantaat € 3.800,00
(op de offerte van € 4.500 moeten in mindering worden gebracht de door de benadeelde partij
ontvangen vergoeding van € 450,00 van haar verzekeraar, terwijl vervolgens door de
benadeelde partij deze schadepost ter terechtzitting in eerste aanleg nog is verlaagd met
€ 250,00).
De gevorderde materiële schade bedraagt daarmee in totaal € 8.161,20.
Daarnaast is immateriële schade gevorderd tot een bedrag van € 10.000,00.
Schadeposten h) en i) zijn nader onderbouwd met een schrijven van het de tandarts van de benadeelde partij van 16 augustus 2019, onder meer inhoudend dat zij op 25 juni 2019 is behandeld, waarbij een tandvleescorrectie is uitgevoerd en een socketseal, dat zij op 15 oktober 2019 komt voor het implanteren van een implantaat in de onderkaak en dat na 3 maanden kan worden gestart met de supra structuur.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 17.822,10, bestaande uit een bedrag van € 7.822,10 aan materiële schade en een bedrag van € 10.000,00 aan immateriële schade.
De rechtbank heeft de benadeelde partij met betrekking tot de kostenposten d) en f) niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat deze kostenposten naar het oordeel van de rechtbank niet rechtstreeks voortvloeien uit het onder 1 bewezenverklaarde.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering, inclusief de verlaging van de tandartskosten en de vergoeding van de verzekering en de vervangingskosten van de sloten. Wat betreft de kosten van de juridische procedure over de verblijfplaats van [naam 2] heeft de advocate van de benadeelde partij zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering tot schadevergoeding wordt toegewezen conform het vonnis van de rechtbank, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Namens de verdachte is het volgende aangevoerd.
i. De benadeelde partij dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in de kostenposten a), h)
en i) omdat deze kosten onvoldoende zijn onderbouwd.
De benadeelde partij dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in de kostenposten b) tot en met d) wegens het ontbreken van het causaal verband tussen het ontstaan van de schade en het bewezenverklaarde feit.
De verdachte refereert zich aan het oordeel van het hof ten aanzien van kostenpost g).
Het toe te wijzen bedrag aan immateriële schade dient te worden gematigd wegens de summiere onderbouwing van de vordering.
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over de kostenposten e) en f).
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 7.942,10 aan materiële schade [de schadeposten a) tot en met d) en g) tot en met i)]. Deze schadeposten zijn voldoende onderbouwd. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Daarbij zij opgemerkt dat ten aanzien van schadepost a) uit (onder meer de foto’s in) het dossier genoegzaam blijkt van de schade aan de kleding, terwijl het hof het gevorderde bedrag verre van bovenmatig voorkomt, mede gezien de hierop betrekking hebbende bijlage bij het voegingsformulier.
De schade gevorderd onder de posten b) tot en met d) vloeit naar oordeel van het hof eveneens rechtstreeks voort uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. De benadeelde partij is in haar achtertuin aangevallen, is haar huissleutel bij die aanval kwijt geraakt en heeft direct veiligheidsmaatregelen willen treffen. Naar oordeel van het hof is er sprake van een causaal verband en doet het gegeven dat de verdachte gedetineerd is hier niet aan af, net zo min als het gegeven dat de huissleutel van de benadeelde niet bij de verdachte is aangetroffen.
De schadeposten e) en f) komen niet voor vergoeding in aanmerking. De schadepost e) ziet op door de ouders van de benadeelde partij gemaakte parkeerkosten, die dus niet ten laste kwamen van de benadeelde partij. Ten aanzien van de schadepost f) oordeelt het hof op dezelfde gronden als de rechtbank, wier overwegingen op dit punt als hier herhaald en ingelast moeten worden beschouwd, dat van rechtstreekse schade geen sprake is. In zoverre kan de benadeelde partij daarom in de vordering niet worden ontvangen.
De schadeposten h) en i) betreffen naar het oordeel van het hof niet, zoals door de raadsman geopperd, twee oplossingen voor hetzelfde probleem, maar zien – mede blijkens de door de benadeelde partij gegeven toelichting – op de kosten gemoeid met opeenvolgende noodzakelijke behandelingen die de benadeelde partij moet ondergaan om de door de verdachte toegebrachte schade aan haar gebit te herstellen.
Verder is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 10.000,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op de aard en de ernst van het handelen van de verdachte, de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij – onder meer bestaande uit een ziekenhuisopname ter zake van meerdere steekwonden en longletsel, littekens op haar lichaam, een ernstige aantasting van het veiligheidsgevoel en de omstandigheid dat zij nu nog steeds onder behandeling staat van een tandarts om de schade aan haar gebit te herstellen, alsook op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Het toe te wijzen bedrag zal – als gevorderd – worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [naam 7]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 500,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat de vordering van de benadeelde partij geheel moet worden toegewezen en dat ter zake daarvan een schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
Namens de verdachte is primair aangevoerd dat de verdachte niet strafrechtelijk aansprakelijk is voor de schadeveroorzakende gebeurtenis en om die reden de vordering tot immateriële schadevergoeding dient te worden afgewezen, dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering moet worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de onvoldoende onderbouwing, de vordering dient te worden gematigd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 500,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Het toe te wijzen bedrag zal hoofdelijk worden toegewezen en – als gevorderd – worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 45, 47, 57, 261 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
kabelbinder, nr. 846785.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 17.942,10 (zeventienduizend negenhonderdtweeënveertig euro en tien cent) bestaande uit € 7.942,10 (zevenduizend negenhonderdtweeënveertig euro en tien cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 17.942,10 (zeventienduizend negenhonderdtweeënveertig euro en tien cent) bestaande uit € 7.942,10 (zevenduizend negenhonderdtweeënveertig euro en tien cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
124 (honderdvierentwintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de
materiëleschade op:
  • 15 januari 2018over een bedrag van € 300,00 ter zake van vergoeding kleding;
  • 17 januari 2018over een bedrag van € 120,00 ter zake van vervangen sloten;
  • 30 januari 2018over een bedrag van € 2.094,99 ter zake van het installeren beveiligingscamera;
  • 14 februari 2018over een bedrag van € 213,89 ter zake van noodreparatie gebit;
  • 7 maart 2018over een bedrag van € 357,92 ter zake van materialen (verhogen) hek;
  • 4 september 2019over een bedrag van € 4.855,30 ter zake van kosten tandarts;
en van de
immateriëleschade op
15 januari 2018.
Vordering van de benadeelde partij [naam 7]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 7] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [naam 7] , ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
1 februari 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. P.F.E. Geerlings en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van
mr. S. Pesch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
4 september 2019.