ECLI:NL:GHAMS:2019:3236

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 september 2019
Publicatiedatum
4 september 2019
Zaaknummer
200.260.318/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voeging van kortgedingzaken tussen dezelfde partijen met betrekking tot aandelenlevering

In deze kortgedingzaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een verzoek van de appellante, gevestigd in Malta, om voeging van haar zaak met een andere kortgedingzaak die aanhangig is bij het hof. De appellante is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, gewezen op 29 april 2019, waarin de geïntimeerde, wonende in Florida, als eiser was opgetreden. De appellante heeft in haar appeldagvaarding gevorderd dat de onderhavige zaak wordt gevoegd met de zaak met zaaknummer 200.258.257/01 KG, die ook tussen dezelfde partijen speelt en betrekking heeft op een geschil over de levering van aandelen in Lanius Holding. De geïntimeerde heeft zich in het incident gerefereerd aan het oordeel van het hof. Het hof heeft vastgesteld dat aan de eisen van artikel 222 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is voldaan, en heeft de zaken gevoegd. De beslissing over de proceskosten is aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak. De hoofdzaak is verwezen naar de rol van 10 september 2019 voor het nemen van een memorie van antwoord door de geïntimeerde. Het hof heeft iedere verdere beslissing aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.260.318/01 KG
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/664300 / KG ZA 19-342
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 3 september 2019
inzake
[appellante],
gevestigd te [vestigingsplaats] (Malta),
appellante in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. W.H.A.M. van den Muijsenberg te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , Florida (Verenigde Staten),
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaten: mr. M.E. Coenraads te Amsterdam,
Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellante] is bij dagvaarding van 27 mei 2019 in hoger beroep gekomen van het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 29 april 2019 onder bovenvermeld zaak-/rolnummer, gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en [appellante] als gedaagde.
In de appeldagvaarding heeft [appellante] tevens incidenteel op de voet van artikel 222 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) gevorderd dat de onderhavige zaak wordt gevoegd met de bij dit hof onder zaaknummer 200.258.257/01 KG tussen [appellante] als appellante en [geïntimeerde] als geïntimeerde aanhangige zaak, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het incident.
Op de dienende dag heeft [appellante] in het incident geconcludeerd overeenkomstig voormeld exploot en is tegen [geïntimeerde] verstek verleend, welk verstek later is gezuiverd.
Bij H-formulier van 29 juli 2019 heeft [geïntimeerde] zich in het incident gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vervolgens is arrest gevraagd in het incident.

2.Beoordeling

in het incident tot voeging:
2.1
[appellante] heeft voormelde voeging gevorderd onder meer op de grond dat de onderhavige zaken tussen dezelfde partijen aanhangig zijn en zien op hetzelfde feitencomplex. Zonder de veroordeling van [appellante] bij het in de zaak met het zaaknummer 200.258.257/01 KG bestreden (kortgeding) vonnis van 11 maart 2019 om, kort gezegd, [geïntimeerde] 25% van de aandelen in het kapitaal van Lanius Holding te leveren, zou de tweede kortgeding procedure, die heeft geleid tot het bestreden vonnis van 29 april 2019, nimmer zijn geïnitieerd. [geïntimeerde] heeft zich ten aanzien van de incidentele vordering tot voeging gerefereerd aan het oordeel van het hof.
2.2
Uit hetgeen [appellante] heeft aangevoerd volgt dat aan de eisen van artikel 222 lid 1 Rv is voldaan. De zaken zullen derhalve worden gevoegd.
2.3
De beslissing over de kosten zal worden aangehouden. De hoofdzaak zal naar de rol van 10 september 2019 worden verwezen voor het nemen van een memorie van antwoord door [geïntimeerde] , aangezien de zaak 200.258.257/01 KG op die datum voor het nemen van een memorie van antwoord door [geïntimeerde] staat. Omdat een termijn van een week (natuurlijk) erg kort is, ligt het echter in de rede dat een uitstelverzoek van [geïntimeerde] zal worden gehonoreerd.

3.Beslissing

Het hof:
in het incident tot voeging:
voegt de onderhavige zaak met de zaak met zaaknummer 200.258.257/01 KG;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 10 september 2019 voor het nemen van een memorie van antwoord door [geïntimeerde] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, J.C.W. Rang en J.C. Toorman en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 3 september 2019.