ECLI:NL:GHAMS:2019:322
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- J.M.C. Louwinger-Rijk
- C.E. Buitendijk
- P.J.W. Sliepenbeek
- M.T. Hoogland
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid Nederlandse rechter in hoger beroep inzake schorsing ouderlijk gezag en verzoek tot beëindiging gezag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de schorsing van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige dochter [A]. De moeder was in hoger beroep gekomen van twee beschikkingen van de kinderrechter van 9 en 22 maart 2018. Het hof oordeelde dat de moeder ontvankelijk was in haar hoger beroep, omdat zij binnen drie maanden na kennisname van de beschikkingen hoger beroep had ingesteld. Echter, het hof verklaarde de Nederlandse rechter onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek tot schorsing van het gezag, omdat de minderjarige ten tijde van het indienen van het verzoek haar gewone verblijfplaats in Israël had. De moeder had in de procedure in eerste aanleg niet verschenen en het hof oordeelde dat de verzending van de beschikkingen aan de moeder niet op de juiste wijze had plaatsgevonden. De raad voor de Kinderbescherming had op 4 juni 2018 een verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder ingediend, maar het hof oordeelde dat de gewone verblijfplaats van [A] in Israël lag, waardoor de Nederlandse rechter niet bevoegd was. De moeder verzocht om vergoeding van haar proceskosten, maar het hof wees dit verzoek af, omdat de raad niet het hoger beroep had veroorzaakt. De uitspraak van het hof vernietigde de beschikking waarvan beroep en verklaarde de Nederlandse rechter onbevoegd van het inleidend verzoek kennis te nemen.