Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
- uitvoerbaar bij voorraad - de vorderingen van EMC alsnog zal afwijzen en de voorderingen van Intermont alsnog zal toewijzen, met veroordeling van EMC in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.
2.De feiten
a. De vereniging Collectieve Verzekeringsbelangen Werkvoorzieningen (hierna: CVW) behartigt de belangen van de sociale werkplaats-bedrijven die lid zijn (hierna: de SW-bedrijven) en verzorgt de selectie en inkoop van verzekeringspakketten ten behoeve van deze leden.
b. Namens de SW-bedrijven heeft CVW een Europese aanbestedingsprocedure uitgeschreven voor de verzekering van de wagenparken van de SW-bedrijven. EMC heeft de projectorganisatie van de aanbesteding verzorgd. Intermont, waarvan de statutaire naam tot 26 augustus 2014 Raetshagen Assuradeuren B.V. luidde, heeft als gevolmachtigd agent van Nationale Nederlanden (hierna: NN) hierop ingeschreven. Zij heeft ingeschreven voor een vaste premie van vijf jaar en zonder eigen risico. Als beste inschrijver hebben Intermont en NN de opdracht gegund gekregen.
c. Op 23 november 2010 is tussen CVW en de SW-bedrijven als opdrachtgevers enerzijds en Intermont als opdrachtnemer en NN als verzekeraar anderzijds een raamovereenkomst gesloten, waarin zij overeenkomen dat de wagenparken worden verzekerd tegen de in de raamovereenkomst opgenomen verzekeringsvoorwaarden. De raamovereenkomst is aangegaan voor een periode van vijf jaar, ingaande op 1 januari 2011 en eindigend op 31 december 2015. De raamovereenkomst kent een open systeem. SW-bedrijven hebben het recht, niet de plicht, om een verzekering af te sluiten. Deelnemende SW-bedrijven krijgen ieder een eigen polis.
d. Intermont voert onder de raamovereenkomst taken uit waaronder het opmaken van de polissen, het verwerken van mutaties, het incasseren van de premie van de SW-bedrijven en het behandelen van schademeldingen. Hiervoor ontvangt zij een vergoeding van NN in de vorm van een tekencommissie.
e. Op 10 december 2010 zijn Intermont, CVW en EMC schriftelijk een addendum overeengekomen. In artikel 1 van dit addendum is bepaald dat het onlosmakelijk onderdeel uitmaakt van de raamovereenkomst. Volgens artikel 7 van het addendum ontvangt EMC gedurende de looptijd van de raamovereenkomst een vergoeding van Intermont van 9% van de aan de SW-bedrijven gefactureerde premie exclusief assurantiebelasting.
f. Begin 2012 meldt NN aan EMC dat er meer wordt uitgekeerd aan schade dan ontvangen aan premie. Er werd op de polis maandelijks een verlies geleden van ongeveer € 100.000,-. NN stelt zich op het standpunt dat zij voorafgaand aan haar inschrijving door EMC onjuist is ingelicht over de schadehistorie, hetgeen CVW en EMC betwisten.
g. Op 5 december 2013 heeft met betrekking tot het hiervoor omschreven geschil een overleg plaatsgevonden teneinde te komen tot een minnelijke oplossing voor de geconstateerde problematiek. Daarbij waren de volgende personen aanwezig:
- [A] , statutair bestuurder van Intermont (hierna: [A] );
- [B] , algemeen directeur van EMC;
- [C] , [D] en [E] namens NN;
- mr. J. van den Nouwland, advocaat van EMC (hierna: mr. Van den Nouwland).
(…)6. Finale kwijting6.1 Met uitzondering van de verplichtingen in de onderhavige Overeenkomst, verlenen Partijen over en weer finale kwijting ter zake van alle geschillen tussen Partijen met betrekking tot de verlieslatende polissen van de wagenparkverzekeringen van de SW-bedrijven voortvloeiende uit de Raamovereenkomst, alsmede ter zake de uitgangspunten van de Aanbesteding en de daarbij gehanteerde gegevens en verstrekte informatie, dit betreft alle geschillen thans en in het verleden bestaand.(…)j. NN laat weten met de inhoud van de concept-vaststellingsovereenkomst akkoord te zijn, behoudens enkele kleine verduidelijkingen en typefouten. CVW en EMC gaan ook akkoord met de inhoud.
k. Intermont geeft bij e-mailbericht van 3 februari 2014 een reactie. Zij schrijft naar aanleiding van de concept-vaststellingsovereenkomst mr. Roks voornoemd als advocaat te hebben gevraagd om juridisch advies en stuurt dit op 30 januari 2013 gedateerde, van hem verkregen advies mee. Zij meldt verder de insteek te hebben het contact als agent nog enige jaren te kunnen continueren maar te twijfelen of dat gaat lukken en stelt voor dat EMC met NN in overleg treedt om het advies van de advocaat te bespreken en met een acceptabel voorstel voor Intermont te komen. Het juridisch advies van 30 januari 2013 behelst een beoordeling van de concept-vaststellingsovereenkomst en houdt kort gezegd in dat het stuk zoals dat voorligt ertoe leidt dat Intermont niet meer terug kan komen op de verliezen die zij heeft geleden en door voortijdige beëindiging nog gaat lijden, dat niet blijkt dat het stuk daarvoor een compensatie biedt, dat het raadzaam is om met NN het gesprek aan te gaan om tot een meer evenwichtige oplossing te komen, waarbij NN misschien een redelijke compensatie aan Intermont kan toekennen en dat niet onredelijk lijkt ook een deel van de schade van Intermont met EMC te verrekenen.
l. Op 27 februari 2014 laat mr. Van den Nouwland een nieuwe versie van de vaststellingsovereenkomst circuleren waarin de opmerkingen van NN zijn verwerkt. NN, CVW en EMC gaan (wederom) akkoord met de inhoud. Intermont geeft geen akkoord.
m. Bij e-mailbericht van 27 februari 2014 laat NN weten dat zij met Intermont in gesprek zal gaan over eventueel te geven compensatie en daarbij Intermont zal voorhouden dat er sinds 23 december 2013 al overeenstemming is bereikt en dat als Intermont de ondertekening van de concept-vaststellingsovereenkomst blijft frustreren, zij tekort schiet. De concept-vaststellingsovereenkomst is uiteindelijk niet ondertekend.
n. In januari 2014 heeft CVW de deelnemende SW-bedrijven per brief geïnformeerd over een eigen-risico van € 150,- respectievelijk € 500,- per schadegeval, afhankelijk van de schadehersteller. De schadehersteller heeft met ingang van januari 2014 het nieuw ingevoerde eigen-risico in rekening gebracht aan de SW-bedrijven. De SW-bedrijven hebben die extra bedragen betaald aan Intermont. CVW heeft opdracht gegeven voor de vervroegde aanbesteding van de wagenparkverzekering. EMC heeft de bijbehorende aanbestedingsdocumentatie opgesteld. CVW en EMC hebben schadepreventiebijeenkomsten georganiseerd voor de SW-bedrijven. Intermont heeft de standaard managementinformatie toegezonden aan EMC en NN is dekking blijven verlenen. De polissen zijn op het eerdere moment voortijdig geëindigd. Op datzelfde moment hebben CVW en de SW-bedrijven een nieuwe wagenparkverzekering afgesloten.
o. EMC heeft conform artikel 7 van het addendum 9% van de gefactureerde premie exclusief assurantiebelasting bij Intermont in rekening gebracht. De hierop betrekking hebbende facturen (de factuur met nummer 14029 van 25 april 2014 ten bedrage van
€ 200.561,- en de factuur met nummer 14030 van 25 april 2014 ten bedrage van
p. Intermont heeft zich bij brief van 28 mei 2014 aan EMC op het standpunt gesteld een schadevordering op EMC te hebben wegens het verstrekken van onjuiste gegevens gedurende de aanbesteding. Zij beroept zich in deze brief ten aanzien van bovengenoemde facturen op opschorting respectievelijk verrekening met deze schadevordering.
3.3. De beoordeling
4.4. De vraag wie als contractspartij bij een overeenkomst moet worden aangemerkt, dient te worden beantwoord aan de hand van de in artikel 3:33 jo 3:35 van het Burgerlijk Wetboek neergelegde zogenaamde wilsvertrouwensleer. Vaststaat dat zowel de heer [B] , destijds statutair directeur van EMC, als mr. Van den Nouwland, destijds de advocaat van EMC, bij de gesprekken op 5 en 23 december 2013 aanwezig waren. Voorts staat vast dat EMC contractspartij was bij het addendum, waarin expliciet staat opgenomen dat deze onlosmakelijk onderdeel uitmaakt van de raamovereenkomst. Het betoog van Intermont van de strekking dat EMC niets te maken had met de raamovereenkomst en dus slechts als vertegenwoordiger van CVW bij de gesprekken was, gaat reeds hierom niet op. Daar komt nog het volgende bij. De gesprekken werden gevoerd naar aanleiding van het feit dat de premie niet kostendekkend bleek te zijn. In die discussie stelde NN zich op het standpunt dat door EMC onjuiste en onvolledige gegevens waren verstrekt tijdens de aanbesteding. Het lag gezien het gespreksonderwerp dus voor de hand dat EMC aan de gesprekken deelnam als voor zichzelf optredende volwaardige partij en kennelijk zijn de besprekingen ook op die voet gevoerd. Ook geen van de andere deelnemers buiten Intermont heeft een bezwaar geuit tegen de vermelding van EMC als contractsluitende partij in de concept-vaststellingsovereenkomst. Uit de verklaringen ter comparitie van zowel EMC als Intermont volgt dat op 5 december 2013 iedereen het erover eens is geworden dat de dekking gehandhaafd zou blijven en dat men voor de feestdagen er met elkaar uit wilde zijn met welke optie dat vorm zou krijgen en dat men daartoe op 23 december 2013 een vervolgoverleg had. Mede gezien dit doel van de bespreking op 23 december 2013 had Intermont, indien er bij haar onduidelijkheid zou hebben bestaan omtrent de vraag in welke hoedanigheid de heer [B] bij voornoemde gesprekken aanwezig was, daarover een vraag moeten stellen. Dat zij dit heeft nagelaten, komt voor haar rekening en risico. EMC heeft, gelet op al het voorgaande, er redelijkerwijs op mogen vertrouwen dat op 23 december 2013 afspraken door Intermont met EMC als (één van de) contractspartij(en) werden gemaakt. Spiegelbeeldig heeft Intermont er niet gerechtvaardigd op kunnen vertrouwen dat EMC niet als voor zichzelf optredende volwaardige partij bij de besprekingen aanwezig was. Jegens EMC kan Intermont zich er niet op beroepen dat zij niet de wil heeft gehad met EMC als contractspartij tot overeenstemming te komen.
derde tot en met de zesde grief, die zich lenen voor gezamenlijke behandeling, zijn in dit kader naar voren gebracht en gericht tegen de volgende overwegingen van de rechtbank:
4.5. Voor zover Intermont met haar stelling dat er op 23 december 2013 alleen een oplossing is voorgesteld, waarover op hoofdlijnen gedachten waren gevormd, wil betwisten dat überhaupt tussen de aanwezigen een mondelinge overeenkomst is gesloten, wordt dit afdoende weersproken door de onder 2.13 weergegeven reactie van NN. In de ogen van NN is het niet ondertekenen van de schriftelijke concept-vaststellingsovereenkomst door Intermont een ‘tekortschieten’ jegens de contractspartijen, omdat de overeenstemming al een feit was.4.6. Op 23 december 2013 zijn er afspraken gemaakt omtrent de verkorting van de duur van de raamovereenkomst met één jaar, het niet toelaten van nieuwe toetreders, de invoering van een eigen risico over de resterende duur van het contract en het preventiebeleid. Aan al deze punten is vervolgens ook uitvoering gegeven. Tussen partijen is in geschil of ook finale kwijting is overeengekomen. Ook deze vraag dient te worden beantwoord aan de hand van voornoemde wilsvertrouwensleer. Gekeken moet worden naar de wil van partijen, zoals die zich door een verklaring heeft geopenbaard en de zin die de ander onder de gegeven omstandigheden aan de verklaring of gedraging redelijkerwijs mocht toekennen.4.7. De aanleiding van de gesprekken op 5 en 23 december 2013 was, zoals hiervoor reeds overwogen, dat de schadelast van de wagenparkverzekeringen substantieel hoger bleek dan initieel door NN becijferd en dat de polissen van de SW-bedrijven verlieslatend waren, waarbij NN het vermoeden had dat de tijdens de aanbesteding door EMC verstrekte cijfers niet juist waren. Dit wordt door Intermont ook niet betwist. EMC heeft de, tegenover de rechter-commissaris in deze rechtbank in een voorlopig getuigenverhoor onder ede afgelegde, getuigenverklaringen van de heren [C] , [D] en [E] (allen op 5 en/of 23 december 2013 aanwezig namens NN) overgelegd. Uit de verklaring van de heer [D] volgt dat het doel van de besprekingen op 5 en 23 december 2013 was om van het verlieslatend contract af te komen en de zaak te schikken. De heer [D] verklaart dat ‘het gesprek was gericht op een deal’. De heer [E] verklaart dat bij de besprekingen is gesproken over een ‘vaststellingsovereenkomst’ en dat voor hem finale kwijting daaraan inherent is. De heer [C] verklaart dat NN er met de afspraken van 23 december 2013 klaar mee was en dat voor NN gold dat niet dezelfde of andere schade nog geclaimd mocht worden.4.8. De op 23 december 2013 gemaakte afspraken waren duidelijk en bedoeld ter definitieve beslechting van het geschil en de discussie over al dan niet onjuist verstrekken van informatie door EMC tijdens de aanbesteding, zo volgt naar het oordeel van de rechtbank uit voornoemde getuigenverklaringen. Vaststaat dat de woorden ‘finale kwijting’ tijdens voornoemde besprekingen niet zijn gevallen. Evenmin zijn er echter door enige gesprekspartij enige inhoudelijke voorbehouden gemaakt ten aanzien van de bereikte overeenstemming. Dit volgt niet alleen uit voornoemde getuigenverklaringen, maar wordt ook (in voorlopig tegengetuigenverhoor) verklaard door de heer [A] , die namens Intermont bij de besprekingen aanwezig was en evenmin een inhoudelijk voorbehoud heeft gemaakt. Door Intermont is, in het licht van voornoemde getuigenverklaringen door medewerkers van NN, onvoldoende betwist dat het doel van het gesprek op 23 december 2013 was om tot een vaststellingsovereenkomst of ‘een deal’ te komen. Onder de gegeven omstandigheden mocht EMC de instemming van Intermont op 23 december 2013 met de aldaar gemaakte afspraken redelijkerwijs opvatten als het sluiten van een vaststellingsovereenkomst terzake genoemd geschil over de aanbesteding en EMC’s rol hierin, tegen finale kwijting over en weer. Intermont kan zich er jegens EMC niet op beroepen dat bij haar een daarmee overeenstemmende wil heeft ontbroken. EMC heeft er gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat (ook) Intermont aan haar finale kwijting verleende met betrekking tot eventueel geleden schade als gevolg van de significant hogere schadelast en de voortijdige beëindiging van de raamovereenkomst. Wanneer Intermont anders dan NN niet zou hebben bedoeld finale kwijting daarvoor te verlenen had het, zeker nu NN wel bedoelde finale kwijting te verlenen en Intermont afgeleide belangen had van NN, op haar weg gelegen om ten aanzien hiervan een voorbehoud te maken. Dat zij dit niet heeft gedaan komt voor haar rekening en risico. Het stond haar niet vrij nog terug te komen op de reeds op 23 december 2013 gemaakte afspraken. Het advies van de pas nadien door Intermont geraadpleegde advocaat kan daaraan vanzelfsprekend geen afbreuk doen.4.9. Gelet op het voorgaande komt Intermont geen vordering meer toe uit hoofde van schadevergoeding terzake de gang van zaken bij de aanbesteding en terzake de voortijdige beëindiging van de raamovereenkomst en treft haar verrekeningsverweer geen doel. (…)
dealmet EMC te bereiken en dat dat ook niet het geval is geweest. Dit laatste volgt volgens Intermont ook niet uit de getuigenverklaringen. Het maken van een voorbehoud ter zake door Intermont was gelet op het doel van de besprekingen van december 2013 dan ook niet nodig. Door de betrokkenen is erkend dat finale kwijting bij het maken van de afspraken niet expliciet aan de orde is gesteld. Dit staat derhalve tussen partijen vast. Het achteraf accepteren daarvan door NN (en CVW) doet hieraan niet af, aldus Intermont. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat aan de afspraken ook daadwerkelijk gevolg is gegeven. Na het protest van Intermont tegen de onjuiste weergave van de afspraken, is er geen overeenstemming over de vaststellingsovereenkomst bereikt. In het voorjaar van 2014 is tussen NN, CVW en Intermont nader onderhandeld. Dit overleg heeft ertoe geleid dat de raamovereenkomst op 1 november 2014 is beëindigd. EMC was bij deze latere onderhandelingen niet betrokken. Ook dit bevestigt dat Intermont de noodzaak om een voorbehoud te maken niet hoefde in te zien. Ook de afspraken van december 2013 konden immers correct worden afgewikkeld zonder dat finale kwijting met EMC zou zijn overeengekomen. De redenering van de rechtbank dat een bij EMC gerechtvaardigd vertrouwen heeft kunnen ontstaan dat finale kwijting is overeengekomen is onbegrijpelijk. EMC had dat expliciet moeten bedingen. De redenering van de rechtbank leidt tot de onjuiste consequentie dat deze finale kwijting jegens EMC ook voor CVW zou gelden, aangezien CVW ook partij is bij de vaststellingsovereenkomst, aldus, ten slotte, Intermont.
de achtste grief, die de toewijzing van de door EMC gevorderde proces- en beslagkosten betreft, eveneens faalt.