Uitspraak
1.[A] ,
[B],
mr. N.W.M. van den Heuvel, kantoorhoudende te [....] ,
LSVW Groep B.V.)
mr. T.M. Schraven, kantoorhoudende te Tilburg.
1.Het geding in hoger beroep
2.De feiten
grief 1gegriefd tegen de feitenvaststelling onder e, n en s. [A] c.s. voeren aan dat onder e de doelomschrijving te beperkt staat geformuleerd. De Ondernemingskamer zal hieronder de statutaire doelomschrijving weergeven en de feiten aanvullen met passages uit het businessplan. Volgens [A] c.s. staat onder n ten onrechte 72,52% in plaats van 72,5%. Dit is een afrondingskwestie zonder verdere betekenis, maar de Ondernemingskamer zal het door [A] c.s. genoemde – niet betwiste – percentage overnemen. Onder s ten slotte heeft de rechtbank opgenomen dat [A] de vaste adviseur was van [C] (hierna: [C] ), terwijl [A] volgens [A] c.s. alleen de accountant was van SDW Beheer B.V. en DGML Beheer B.V. (hierna: SDW Beheer en DGLM Beheer). Volgens LSVW Groep was wel degelijk sprake van een breed adviseurschap. De Ondernemingskamer zal hierop zo nodig bij de beoordeling terugkomen.
Onderscheidend aspect Power to the People t.o.v. de directe concurrentie
free publicity. Zij heeft tot doelstelling binnen drie jaar 5% van de switchende huishoudens te faciliteren via Inkoop 2011.nl. Daarnaast wordt melding gemaakt van het voornemen nog in 2011 naast de collectieve inkoop van energie, een collectieve inkoop voor de zorgverzekering voor haar inschrijvers te faciliteren. In 2012 wordt ook een derde collectieve inkoop beoogd.
3.Beoordeling
grief 2betogen [A] c.s. dat de rechtbank niet aan een inhoudelijke beoordeling van hun vordering op grond van artikel 2:343 lid 1 BW behoefde toe te komen, nu LSVW Groep in reactie op die vordering heeft laten weten dat zij geen verweer zal voeren tegen de uittreding en bereid te zijn tot overname van de aandelen van [A] c.s. Deze grief faalt. Zoals [A] c.s. ook in hoger beroep duidelijk hebben gemaakt, hebben zij hun vordering tot uittreding onlosmakelijk verbonden met hun vordering tot primair toepassing van een billijke verhoging bij het bepalen van de prijs voor de aandelen, subsidiair schadevergoeding op te maken bij staat. Met andere woorden, zij wensen slechts uittreding als daarbij tevens wordt bepaald dat zij aanspraak kunnen maken op schadeloosstelling. Dit brengt mee dat voor de beoordeling van hun vordering een inhoudelijke beoordeling van de gestelde gedragingen van LSVW Groep noodzakelijk is.
grief 3voeren [A] c.s. in de eerste plaats aan dat de rechtbank een te beperkt toetsingskader heeft aangelegd omdat ook gedragingen van nauw bij LSVW Groep betrokken personen (al dan niet via hun persoonlijke holdings) relevant kunnen zijn. Dit onderdeel van de grief is gegrond; onder omstandigheden kan er aanleiding zijn ook gedragingen van nauw betrokken personen bij de beoordeling te betrekken. De gegrondheid van deze grief brengt mee dat de Ondernemingskamer de in eerste aanleg aangevoerde stellingen en weren van partijen, zoals in hoger beroep uitgewerkt, alsnog dan wel opnieuw heeft te beoordelen. Beoordeling van de vraag in hoeverre de door [A] c.s. gestelde gedragingen van anderen dan LSVW Groep zelf voor toepassing van artikel 2:343 lid 1 BW in dit geval gelijk moeten worden gesteld met de eigen gedragingen van LSVW Groep kan hier echter achterwege blijven omdat de Ondernemingskamer tot het oordeel komt dat die gedragingen niet kunnen leiden tot toewijzing van de vordering tot uittreding en billijke verhoging dan wel schadevergoeding. De Ondernemingskamer overweegt hierover het volgende.
corporate opportunitiesvoor P2tP. Geen van de concepten die in deze procedure aan de orde zijn gesteld vertoont die kenmerken echter in die mate dat van een
corporate opportunityvoor P2tP kan worden gesproken, althans dat is op basis van hetgeen [A] c.s. daartoe hebben aangedragen niet vast te stellen. Dit zal hierna per concept nader worden besproken. Voor de stelling dat het de bedoeling was dat P2tP aan het hoofd zou komen te staan van een concern is in het businessplan geen aanwijzing te vinden. De in eerste aanleg overgelegde verklaring van de voormalige aandeelhouders wijst eerder op het tegendeel. Ook als destijds wel eens in dergelijke termen over P2tP is gesproken, zijn er geen aanknopingspunten die erop wijzen dat dit verder is gegaan dan een (nog) vrijblijvende gedachtewisseling. De omstandigheid dat de doelstelling in de statuten dit in beginsel mogelijk zou maken heeft hierbij geen zelfstandige betekenis.
direct salesc.q.
resellertarieven werden aangeboden. Hierop zijn [A] c.s. bij conclusie van eis in hoger beroep niet meer ingegaan. Bij pleidooi heeft LSVW Groep vervolgens aangevoerd dat er eigenlijk voor de energieleverancier werd verkocht. [C] heeft ter zitting bevestigd dat er geen veilingen zijn gehouden en dat MKB Veiling slechts de door de leveranciers genoemde tarieven voorhield aan potentiële klanten. Aanwijzingen dat dit anders was, zijn er niet. De Ondernemingskamer overweegt dat door gebruik van de term ‘MKB Veiling’ wordt gesuggereerd dat de aangeboden tarieven het resultaat zijn van een veiling (vergelijk ook de term “het winnende aanbod” op de website, waarvan een print is overgelegd als productie 8 bij dagvaarding) waarbij de prijsvorming door bieding plaatsvindt. Nu deze werkwijze (die zou aansluiten bij het businessplan voor P2tP) niet daadwerkelijk is gevolgd en bovendien het in het businessplan als onderscheidend genoemd aspect
media salesgeen rol speelt bij het concept MKB Veiling en de doelgroep een andere is, kan niet worden geoordeeld dat dit concept als
corporate opportunityhad moeten toekomen aan P2tP. Dit geldt ook als in MKB Veiling sprake was van een zekere bundeling van potentiële afnemers. Het gaat te ver om ieder concept waarbij een vorm van bundeling van potentiële afnemers aan de orde is, als
corporate opportunityvan P2tP aan te merken. Dit klemt te meer nu, zoals uit de stukken blijkt, met name [C] zich al voorafgaand aan de oprichting van P2tP bezighield met een veelheid van initiatieven die waren gericht op de energiemarkt. Uitgangspunt is dat de vennootschap P2tP in het leven was geroepen om het concept te verwezenlijken zoals dat specifiek in het businessplan was omschreven. Dat de participanten op termijn mogelijk verdergaande bedoelingen met de vennootschap hadden, brengt niet mee dat de participanten er op voorhand aanspraak op konden maken dat eventuele andere – voldoende van het concept P2tP te onderscheiden – concepten die op het gebied van energieleveranties door de participanten waren dan wel zouden worden ontwikkeld in P2tP zouden worden ondergebracht. Het vorenstaande neemt niet weg dat het een gegeven is dát het concept MKB Veiling op enig moment in P2tP is ingebracht en aldus aan haar is gaan toebehoren. De gevolgen hiervan komen hierna nog aan de orde.
direct sales, mede gericht op het MKB. In dat verband heeft Extension Group voor de uitvoering van haar werkzaamheden ten behoeve van Electrabel een beroep gedaan op MKB Veiling. P2tP kreeg daarbij van Extension Group de opdracht om voor Electrabel klanten te werven en zij ontving daarvoor een marktconforme vergoeding. Van collectieve inkoop namens eindgebruikers was geen sprake, aldus LSVW Groep.
spin-offzijn te beschouwen die daarbij hoort. Onvoldoende valt in te zien dat het doen van een aanbieding aan klanten die over een dergelijke aansluiting beschikken niet in P2tP had kunnen worden ontwikkeld. Op grond van de stellingen van [A] c.s. kan de Ondernemingskamer echter niet concluderen dat deze kwestie dermate substantieel is dat deze op zichzelf voldoende grondslag biedt voor uittreding. Ook valt hieruit niet op te maken dat [A] c.s. over de gang van zaken hebben geklaagd zodra zij hiervan kennis kregen. Als een gedraging door een partij wordt aangemerkt als een gedraging in de zin van art. 2:343 lid 1 BW, is in het algemeen in redelijkheid te vergen dat de wederpartij de gelegenheid krijgt deze te herstellen.
corporate opportunityvan P2tP betreffen. Bij conclusie van eis in hoger beroep hebben [A] c.s. met betrekking tot Combisales en Extension Group (later opgegaan in LSVW Groep) ook zelf betoogd dat deze ondernemingen zich bezig hielden met het in opdracht van leveranciers zoeken naar klanten terwijl P2tP zich bezig hield met het zoeken naar klanten c.q. deelnemers om namens hen als collectief op zoek te gaan naar een energieleverancier en dat de bedrijven aldus een geheel andere insteek hadden. Waar voor Combisales en Extension Group het startpunt de (energie)leverancier was, was dit voor P2tP de energiegebruiker (de deelnemer aan de collectieve inkoop) via P2tP, aldus [A] c.s.
corporate opportunitybij P2tP thuis hoort en niet in redelijkheid bij een van de andere vennootschappen van LSVW Groep kon worden ondergebracht, valt echter onvoldoende uit de stellingen van [A] c.s. op te maken.
corporate opportunityniet aan P2tP maar aan twee andere binnen het concern vallende vennootschappen te laten toevallen. [A] c.s. maken terecht bezwaar tegen deze overweging (ook als van een latere datum wordt uitgegaan); aangezien zij aandeelhouder zijn van P2tP en niet van de beide andere vennootschappen is hun belang evident. Zoals uit het in 3.17 en 3.18 overwogene volgt, kan de gegrondheid van hun klacht [A] c.s. echter niet baten.
De margeverbetering wordt veroorzaakt doordat de marktomstandigheden beter waren en doordat we een aantal winstgevende campagnes hebben kunnen draaien. De inkoop heeft niet direct een relatie met de omzet omdat de omzet no cure no pay is en omdat de inkoop (deels) op uurbasis vergoed wordt.” [A] c.s. hebben in de conclusie van eis in hoger beroep opgeworpen dat zij onvoldoende worden geïnformeerd en dat het vermoeden bestaat dat de vennootschappen van [D] , [L] en [C] de revenuen van het concept toucheren en P2tP mogelijk wederom niet ‘
at arm’s length’ als onderaannemer wordt ingeschakeld. De klacht over gebrek aan informatie, wat daarvan zij, kan toewijzing van de onderhavige vordering tot uittreding die gekoppeld is aan een schadeloosstelling niet dragen. Het enkele, niet concreet onderbouwde vermoeden dat andere vennootschappen de revenuen toucheren biedt daartoe evenmin voldoende grondslag. Daarbij komt dat het optreden van P2tP als ‘onderaannemer’ ten behoeve van Electrabel onder de vlag van het concept MKB Veiling (waar [A] c.s. kennelijk op doelen), zoals volgt uit het hiervoor onder 3.13 overwogene, voortkwam uit een andere situatie en activiteiten betrof die als zodanig niet in P2tP thuis hoorden. Die gang van zaken kan dan ook niet dienen als onderbouwing voor het vermoeden van [A] c.s. dat in dit geval sprake is van een ongeoorloofde werkwijze jegens P2tP. Activiteiten die passen bij het concept MKB Inkoopmanager horen wel in P2tP thuis. LSVW Groep heeft bij memorie van antwoord bevestigd dat deze ook in P2tP worden uitgevoerd.
corporate opportunityniet aan de orde is, maar dat het een verliesgevend concept is gebleken. [A] c.s. hebben aangevoerd dat dit het voorbeeld is van een concept dat op kosten van P2tP wordt ontwikkeld om dit vervolgens over te hevelen. LSVW Groep heeft ontkend dat dit de bedoeling is. De Ondernemingskamer overweegt dat er geen concrete aanwijzingen zijn die de juistheid van de stellingen van [A] c.s. ondersteunen. De omstandigheid dat het een verlieslatend concept is gebleken brengt mee dat daadwerkelijke overheveling alleen al om die reden niet aannemelijk is. Dat LSVW Groep hiervan een verwijt valt te maken, is gesteld noch gebleken.
corporate opportunitiesdie in P2tP hadden moeten vallen maar in de parallelle structuur vielen. Laatstbedoelde stelling is in het voorgaande reeds besproken. Dat bij de verhoging van de managementvergoeding is uitgegaan van de per eind 2013/begin 2014 bekende gegevens, geldt voor beide partijen. Bij hun stelling dat de managementvergoeding niet ‘
at arm’s length’ is, gaan [A] c.s. uit van het hiervoor onjuist bevonden uitgangspunt dat P2tP is ‘leeggezogen’. Het verwijt van [A] c.s. komt er dan in wezen op neer dat hun medeaandeelhouder LSVW Groep als bestuurder van P2tP uitvoering is blijven geven aan een overeenkomst waarvan niet kan worden aangenomen dat deze op basis van onjuiste gegevens is gesloten. Dit is op zichzelf onvoldoende grond voor toewijzing van een vordering tot uittreding. De stellingen van [A] c.s. omtrent het concurrentiebeding en de managementvergoeding rechtvaardigen niet de slotsom dat een voortduren van hun aandeelhouderschap in redelijkheid niet van [A] c.s. kan worden gevergd.
grief 4waarmee [A] c.s. zich in zijn algemeenheid keren tegen de afwijzing van hun vorderingen door de rechtbank. [A] c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het principaal appel.