ECLI:NL:GHAMS:2019:3113
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot schorsing van overleveringsdetentie in het kader van een mogelijke harde Brexit
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 augustus 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de opgeëiste persoon, die in detentie verblijft in het Detentiecentrum Schiphol. De opgeëiste persoon, geboren in 1987 en met zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 9 juli 2019, waarin het verzoek tot schorsing van zijn overleveringsdetentie werd afgewezen. Het hof heeft de relevante stukken en de argumenten van de advocaat-generaal en de opgeëiste persoon, bijgestaan door zijn raadsman, in overweging genomen.
Het hof heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon een sterke binding met Nederland claimt, maar ook getrouwd is met een Turkse vrouw zonder zelfstandig verblijfsrecht in Nederland. Samen hebben zij twee jonge kinderen. Het hof heeft geconstateerd dat Turkije geen eigen onderdanen uitlevert, wat de vrees rechtvaardigt dat de opgeëiste persoon bij vrijlating naar Turkije zal afreizen. Gezien de aard van de verdenking en eerdere veroordelingen voor Opiumwetdelicten, oordeelt het hof dat er een aanzienlijk vluchtgevaar bestaat. De mogelijkheid van een harde Brexit, die de juridische basis voor de overleveringsdetentie zou kunnen ondermijnen, verandert hier niets aan.
Daarom heeft het hof het beroep tegen de beslissing van de rechtbank afgewezen, waarmee de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon in stand blijft. Deze beschikking is gegeven in raadkamer door de voorzitter en de raadsheren, in aanwezigheid van de griffier.