ECLI:NL:GHAMS:2019:3

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 januari 2019
Publicatiedatum
4 januari 2019
Zaaknummer
23-001682-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling door schoppen tegen het hoofd van een op de grond liggend persoon

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, [naam 1], was beschuldigd van poging tot zware mishandeling, omdat hij op 15 januari 2018 in Amsterdam meermalen met kracht tegen het hoofd van een op de grond liggend persoon schopte. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 6 september en 20 december 2018. De advocaat-generaal vorderde bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak wegens onvoldoende bewijs.

Het hof heeft de verklaringen van getuigen en de verdachte in overweging genomen. De getuige [getuige] verklaarde dat hij het incident vanuit een korte afstand had gezien en dat de verdachte doelgericht en met kracht tegen het gezicht van het slachtoffer schopte. Het hof oordeelde dat de geweldshandelingen van de verdachte het primair ten laste gelegde opleverden, en dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het hof vernietigde het vonnis van de kinderrechter en verklaarde de verdachte strafbaar voor poging tot zware mishandeling.

De strafmaat werd bepaald op 14 dagen jeugddetentie en een werkstraf van 60 uren, waarbij het hof rekening hield met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. Het hof benadrukte dat het handelen van de verdachte een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer vormde en gevoelens van onveiligheid in de samenleving teweegbracht, vooral omdat het incident op een schoolplein plaatsvond.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001682-18
datum uitspraak: 3 januari 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 30 april 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-684099-18 tegen
[naam 1],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [plaats].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 september 2018 en 20 december 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat hij:
primair:
op of omstreeks 15 januari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een tot op heden onbekend gebleven persoon opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, in/op/tegen het gezicht, althans op/tegen het gezicht van voornoemde tot op heden onbekend gebleven persoon te schoppen en/of trappen;
subsidiair:
op of omstreeks 15 januari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk een tot op heden onbekend gebleven persoon heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het meermalen, althans eenmaal, schoppen en/of trappen in/op/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd van voornoemde tot op heden onbekend gebleven persoon;
meer subsidiair:
op of omstreeks 15 januari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een tot op heden onbekend gebleven persoon heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend meermalen, althans eenmaal, met kracht en geschoeide voet geschopt en/of getrapt in de richting van het gezicht van deze persoon, die op de grond lag.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de kinderrechter.

Het standpunt van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich – kort samengevat – op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden
vrijgesproken van het hem ten laste gelegde wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de persoon die aangifte deed, de adjunct-directeur van de school waar het incident plaatsvond, het incident niet zelf heeft gezien, maar zijn aangifte baseerde op hetgeen door getuige [getuige] is verklaard. [getuige] heeft bij de politie verklaard dat hij het incident vanuit zijn ooghoek heeft gezien en dat hij niet wist hoe het slachtoffer er aan toe was. Bij de raadsheer-commissaris heeft getuige [getuige] verklaard dat hij er niet zeker van was of de voet van de verdachte het gezicht van het slachtoffer heeft geraakt. Hij kon zich ook niet herinneren gehoord te hebben dat het slachtoffer uitroepen deed vanwege pijn. Het is dan ook niet komen vast te staan dat het slachtoffer pijn of letsel heeft bekomen, zodat het slachtoffer dient te worden vrijgesproken van het hem (het hof begrijpt: subsidiair) ten laste gelegde.

Het oordeel van het hof

Met betrekking tot het gevoerd verweer
Het hof heeft geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de tot het bewijs te bezigen verklaring van getuige [getuige], mede omdat hij slechts op ongeveer vier meter afstand van het incident stond en goed zicht had op wat zich op het schoolplein heeft afgespeeld tussen de verdachte en het slachtoffer. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de getuige zijn bevindingen vrijwel direct na het incident op papier heeft gezet, dit – naar eigen zeggen – om te voorkomen dat zijn herinnering aan het incident zou vervagen. Zijn latere verklaring – dat hij er niet zeker van was of de voet van de verdachte het gezicht van het slachtoffer heeft geraakt, welke conclusie hij heeft getrokken nu hij geen verwondingen bij het slachtoffer heeft gezien – doet aan de betrouwbaarheid van zijn eerdere verklaring niet af.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Met betrekking tot het bewezenverklaarde
Anders dan de kinderrechter, en met de advocaat-generaal, is het hof van oordeel dat de geweldshandelingen van de verdachte het primair ten laste gelegde opleveren. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de verdachte fors fysiek geweld heeft uitgeoefend op het slachtoffer – een medescholier die veel kleiner was dan hij – door hem naar de grond te trekken en, toen het slachtoffer weerloos op de grond lag, twee keer gericht en met kracht (‘zoals tegen een voetbal’) tegen zijn hoofd te schoppen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar onderdeel van het lichaam is, waarin zich vitale onderdelen van het lichaam bevinden. Door herhaaldelijk en met kracht te schoppen tegen het hoofd van een op de grond liggend persoon wordt naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat die persoon hierdoor – op zijn minst – zwaar lichamelijk letsel oploopt. Uit de uiterlijke verschijningsvorm van de doelgerichte gedragingen van de verdachte leidt het hof voorts af dat hij dit risico ook welbewust heeft aanvaard.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat bij de verdachte – minst genomen – voorwaardelijk opzet heeft bestaan op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer.

Bewijsmiddelen

Het hof komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen.
1.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 6 september 2018.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik had ruzie met het slachtoffer (het hof begrijpt: op 15 januari 2018 te Amsterdam). Ik was boos en heb hem tegen de grond getrokken.
2.
De verklaring van de verdachte, afgelegd in raadkamer van de rechtbank Amsterdam van 14 maart 2018.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
We hebben het uitgesproken vlak na de mishandeling. Ik heb na de mishandeling geen letsel bij het slachtoffer gezien.
3.
Een proces-verbaal van aangifte (met nummer [nummer 1]) van 26 februari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren N. el Azear en K. Smit (p. 1-3).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 26 februari 2018 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van aangever [naam 2]:
Ik doe namens het schoolbestuur aangifte van poging tot zware mishandeling gepleegd op 15 januari 2018 tijdens de pauze bij [school] te Amsterdam. Twee dagen na het incident heb ik een herstelgesprek gehad met [naam 1] (het hof begrijpt: de verdachte [naam 1]). Ik wilde hem de kans geven om zijn kant van het verhaal te doen. Wij probeerden [naam 1] duidelijk te maken dat wat er was gebeurd ernstig was. Dat schoppen tegen het hoofd een hele verkeerde afloop zou kunnen hebben. [naam 1] zei vrij snel tijdens het gesprek “Het is helemaal niet erg als je weet wat je doet”. Nadat wij meerdere malen zeiden dat wat hij had gedaan gevaarlijk was zei [naam 1] “Als jullie zeggen dat het gevaarlijk is, dan zal dat wel zo zijn”. Wij vonden dat [naam 1] zijn excuus moest aanbieden aan het slachtoffer. [naam 1] zei dat hij het (de mishandeling) had gedaan en dat hij het al had opgelost met het slachtoffer.
4.
Een proces-verbaal van verhoor getuige (met nummer [nummer 2]) van 26 februari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren N. el Azear en K. Smit (p. 6-8).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 26 februari 2018 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van getuige [getuige]:
Noot verbalisant:
[getuige] gaf ons een A4’tje met zijn ervaring van het incident daarop beschreven. Wij hebben dit geanonimiseerd en hieronder overgenomen.
15 januari 2018, [school](het hof begrijpt: te Amsterdam)
. Ik zag dat [naam 1] een medescholier op de grond trok, en toen de medescholier op de grond lag schopte hij hem twee keer recht in zijn gezicht. Het zag eruit alsof [naam 1] goed naar het slachtoffer keek zodat hij hem het beste kon raken. Het zag er koel en berekend uit. Niet zoals iemand uit boosheid of drift reageert.
Op vragen van de verbalisanten heeft de getuige geantwoord:
[naam 1] schopte het slachtoffer direct in zijn gelaat alsof hij tegen een voetbal schopte. [naam 1] nam de tijd om nog een tweede keer te schoppen. Het was extreem fysiek geweld dat op het slachtoffer werd uitgeoefend. Ik stond er ongeveer vier meter vanaf. Het is een vrij klein plein en ik had goed zicht. [naam 1] is meer dan een kop groter dan het slachtoffer.
5.
Een proces-verbaal 19 november 2018, opgemaakt door mr. J.W.H.G. Loyson, raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof (p. 1-4).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 19 november 2018 tegenover de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring van getuige [getuige]:
Op 15 januari 2018 was ik belast met pleintoezicht op het schoolpleintje van [school] te Amsterdam. Ik heb gezien dat [naam 1] [slachtoffer] een schop tegen zijn gezicht gaf. In de beweging die [naam 1] maakte schopte hij tegen het gezicht van [slachtoffer] zoals je tegen een voetbal schopt. Daarna keek [naam 1] naar [slachtoffer], enige tijd en daarna schopte hij een tweede keer. Op dezelfde manier. Beide schoppen waren met kracht en gericht.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
op 15 januari 2018 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een tot op heden onbekend gebleven persoon opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, in/tegen het gezicht van voornoemde tot op heden onbekend gebleven persoon heeft geschopt/getrapt.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De kinderrechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg subsidiair bewezen verklaarde veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 15 dagen met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 14 dagen, met aftrek, en een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen jeugddetentie.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft op het schoolplein een medescholier meerdere malen tegen het gezicht geschopt. Hiermee heeft de verdachte de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat het slachtoffer hierdoor – op zijn minst – zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dat het slachtoffer geen (ernstig) letsel heeft opgelopen is een gelukkige omstandigheid die allerminst aan het handelen van de verdachte te danken is. Bovendien brengt zulk handelen gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving teweeg, te meer nu dit heeft plaatsgevonden tijdens de schoolpauze op een schoolplein waar op dat moment ook andere medescholieren aanwezig waren.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof, in aanvulling op de stukken die reeds in eerste aanleg in het dossier waren opgenomen, kennis genomen van hetgeen door L.J. Brand namens de Jeugdbescherming en door G. Koppen namens de Raad voor de Kinderbescherming op de terechtzitting van 20 december 2018 naar voren is gebracht, waarbij het advies tot een werkstraf is gehandhaafd. Het hof heeft daarnaast acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 december 2018, waaruit blijkt dat hij eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
Het fors gewelddadige karakter van verdachtes handelen – een veel kleinere medescholier tegen de grond trekken en tweemaal tegen het gezicht schoppen – rechtvaardigt naar het oordeel van het hof een vrijheidsbenemende straf. Het hof acht evenwel, mede gelet op het van toepassing zijnde artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, termen aanwezig te volstaan met het opleggen van jeugddetentie gelijk aan de duur van de tijd doorgebracht in voorarrest. Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde acht het hof daarnaast een werkstraf van aanzienlijke duur op zijn plaats.
Het hof acht, alles afwegende, jeugddetentie en werkstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 45, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77gg en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentievoor de duur van
14 (veertien) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen jeugddetentie.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. J.J.I. de Jong en mr. P.F.E. Geerlings, in tegenwoordigheid van mr. K. Sarghandoy, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 januari 2019.
De oudste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
proces-verbaal uitspraak
_______________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001682-18
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, op 3 januari 2019.
Tegenwoordig zijn:
mr. P.F.E. Geerlings, raadsheer,
mr. M.A.T. van Willigen, griffier.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. S.M.L.M. Spoor, advocaat-generaal.
De raadsheer doet de zaak tegen de verdachte [naam 1] uitroepen.
De verdachte is
wel / nietin de zaal van de terechtzitting aanwezig.
Raadsman/raadsvrouw is
wel / nietaanwezig.
(zo ja:) naam raadsman/raadsvrouw en plaats:
De raadsheer spreekt het arrest uit.
De raadsheer geeft de verdachte kennis, dat daartegen binnen 14 dagen na heden beroep in cassatie kan worden ingesteld.
(indien de VTE is verschenen)
De verdachte heeft
welafstand gedaan van recht aanwezig te zijn bij de uitspraak.
(indien VTE is gedetineerd)
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de raadsheer en de griffier is vastgesteld en ondertekend.