In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Suriname, was aangeklaagd voor het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 2,33 gram cocaïne en 18 tabletten MDMA op 27 november 2018 te Amsterdam. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring kwam dan de politierechter. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde had begaan, maar sprak de verdachte vrij van hetgeen meer of anders was tenlastegelegd.
De strafbaarheid van het bewezenverklaarde werd bevestigd, en het hof oordeelde dat de verdachte strafbaar was. De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, maar de advocaat-generaal had in hoger beroep een zwaardere straf geëist. Het hof hield rekening met de geringe hoeveelheid drugs die bij de verdachte was aangetroffen en bepaalde de taakstraf op 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact van harddrugs op de volksgezondheid en de samenleving. De beslissing van het hof werd genomen op basis van de toepasselijke wettelijke voorschriften, waaronder de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.