ECLI:NL:GHAMS:2019:2985
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep na intrekking
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 31 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, gedateerd 31 januari 2018. De verdachte, geboren in 1978, had hoger beroep ingesteld tegen het eerder genoemde vonnis. Tijdens de zittingen op 7 februari 2019 en 25 juni 2019 is de zaak behandeld. Op 30 juli 2019 ontving het hof een e-mail van de raadsman van de verdachte, waarin werd aangegeven dat de verdachte niet langer prijs stelde op behandeling van zijn zaak in hoger beroep en dat hij berustte in het vonnis van de politierechter. De raadsman heeft op dezelfde dag een akte van intrekking van het hoger beroep opgemaakt.
Gelet op het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, heeft het hof geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het ingestelde hoger beroep. Het hof heeft vastgesteld dat er geen rechtens te respecteren belang is dat gediend is met enig onderzoek van de zaak, nu de verdachte zelf heeft aangegeven geen hoger beroep meer te willen.
De beslissing van het hof is als volgt: de verdachte wordt niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, met de rechters A.M. van Woensel, P.F.E. Geerlings en N.J.M. de Munnik, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 juli 2019. De rechters A.M. van Woensel en N.J.M. de Munnik waren buiten staat om het arrest mede te ondertekenen.