ECLI:NL:GHAMS:2019:2917

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 juni 2019
Publicatiedatum
12 augustus 2019
Zaaknummer
23-002472-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opzettelijk nalaten van het verstrekken van benodigde gegevens aan de gemeentelijke uitkeringsinstantie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1989, heeft gedurende een langere periode nagelaten om aan de gemeentelijke uitkeringsinstantie te melden dat zij inkomsten had ontvangen en beschikte over meerdere bankrekeningen. Dit leidde tot de oplegging van een taakstraf van 160 uren, die kan worden vervangen door 80 dagen hechtenis indien deze taakstraf niet naar behoren wordt verricht.

De tenlastelegging omvatte het opzettelijk nalaten om tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de gemeente Amsterdam en de Dienst werk en inkomen, wat in strijd was met de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet werk en bijstand en de Participatiewet. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 februari 2014 tot en met 16 oktober 2016 niet heeft gemeld dat zij beschikte over bankrekeningen en dat zij onterecht inkomsten ontving, wat haar recht op bijstandsuitkering heeft beïnvloed.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en is tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging gekomen. De verdachte is vrijgesproken van het deel van de tenlastelegging dat betrekking had op het beschikken over een vermogen hoger dan de vermogensgrens. De strafoplegging is gebaseerd op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, waarbij het hof rekening heeft gehouden met het benadelingsbedrag van € 43.440,61.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002472-18
Datum uitspraak: 19 juni 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 5 juli 2018 in de strafzaak onder parketnummer
13-732024-17 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 juni 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode(s) vanaf: 1 februari 2014 tot en met 16 oktober 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift, te weten artikel 17 van de Wet werk en bijstand en/of artikel 17 Participatiewet, opgelegde verplichting, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, aan de gemeente Amsterdam en/of de Dienst werk en inkomen, immers heeft zij (in die periode(n) en op die plaats) geheel of gedeeltelijk niet aan genoemde dienst(en) medegedeeld of kenbaar gemaakt dat zij:
- ( oncontroleerbare) inkomsten ontving en/of had ontvangen en/of
- beschikte en/of had beschikt over een of meerdere bankrekening(en) met rekeningnummer(s):
1) [nummer 1] (niet bekend bij gemeente) en/of
2) [nummer 2] (niet bekend bij gemeente) en/of
3) [nummer 3] (niet bekend bij gemeente) en/of
- beschikte en/of had beschikt over een vermogen hoger dan de vermogensgrens (als bedoeld in artikel 34 lid 3 onder a van de Wet werk en bijstand en/of de Participatiewet)
zijnde dit (een) gegeven(s) waarvan zij wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat dit/deze gegeven(s) van belang was/waren voor de vaststelling van verdachtes en/of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming krachtens artikel 17 van de Wet werk en bijstand en/of artikel 17 Participatiewet dan wel voor de hoogte of duur van die verstrekking of tegemoetkoming, zulks terwijl dit feit kon strekken en/of had kunnen strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en een andere strafoplegging komt dan de politierechter.

Bewijsoverwegingen

De raadsman heeft zich wat betreft het bewijs van hetgeen onder het eerste en tweede gedachtestreepje is ten laste gelegd gerefereerd aan het oordeel van het hof. De raadsman heeft vrijspraak bepleit van hetgeen onder het derde gedachtestreepje is ten laste gelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het ten laste gelegde feit bewezen verklaart, met dien verstande dat de verdachte wordt vrijgesproken van hetgeen onder het derde gedachtestreepje is ten laste gelegd.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte ontving vanaf 1 mei 2009 tot en met 16 oktober 2016 een bijstandsuitkering van de gemeente Amsterdam. Zij beschikte over vijf bankrekeningen. De drie in de tenlastelegging genoemde bankrekeningen waren niet bekend bij de uitkeringsinstantie. De verdachte was verplicht de uitkeringsinstantie van het bestaan van deze bankrekeningen op de hoogte te stellen. Ook als het ging om een spaarrekening waarvan de verdachte geen pasje had, of een – aan een wel bekend bankrekeningnummer – gekoppelde rekening, of een bankrekening waarop uitsluitend de kinderbijslag werd ontvangen, zoals de verdachte heeft verklaard.
Daarnaast blijkt uit de bewijsmiddelen dat in de jaren 2013 tot en met oktober 2016 diverse contante stortingen plaatsvonden op bankrekeningen [nummer 4] en [nummer 2] ten name van de verdachte, evenals bancaire betalingen door haar familieleden. Hierover heeft de verdachte de gemeentelijke uitkeringsinstantie niet geïnformeerd. De verdachte heeft verklaard dat zij deze bedragen niet heeft opgegeven, omdat het leningen van familieleden betrof die zij diende terug te betalen. Daarnaast betrof het, volgens de verdachte, bedragen in verband met een verhuizing, ontvangen van de gemeente Amsterdam en haar vorige huisbaas. Daargelaten of de verklaringen van de verdachte juist zijn, ontslaat een dergelijke aard van inkomsten de verdachte niet van de op haar rustende inlichtingenplicht.
Het hof komt, gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit voor zover het de niet opgegeven inkomsten en bankrekeningen betreft.
Met de advocaat-generaal en raadsman is het hof van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte gedurende de tenlastegelegde periode over een vermogen beschikte hoger dan de vermogensgrens, als bedoeld in artikel 34, derde lid, onder a dan wel onder b van de Wet werk en bijstand of de Participatiewet, zodat de verdachte van dat deel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode vanaf 1 februari 2014 tot en met 16 oktober 2016 te Amsterdam, in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift, te weten artikel 17 van de Wet werk en bijstand en artikel 17 van de Participatiewet, opgelegde verplichting, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, aan de gemeente Amsterdam en de Dienst werk en inkomen, immers heeft zij niet medegedeeld of kenbaar gemaakt dat zij:
- inkomsten ontving of had ontvangen en
- beschikte of had beschikt over bankrekeningen met rekeningnummers:
1) [nummer 1]
2) [nummer 2]
3) [nummer 5]
zijnde gegevens waarvan zij wist dat deze gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking of tegemoetkoming op grond van de Wet werk en bijstand en de Participatiewet dan wel voor de hoogte of duur van die verstrekking of tegemoetkoming, terwijl dit feit kon strekken en had kunnen strekken tot bevoordeling van zichzelf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op die verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 160 uren, subsidiair 80 dagen vervangende hechtenis indien deze taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
De raadsman heeft verzocht geen gevangenisstraf op te leggen en kan zich vinden in de door de advocaat-generaal gevorderde werkstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft gedurende langere tijd nagelaten aan de gemeentelijke uitkeringsinstantie te melden dat zij inkomsten had ontvangen en beschikte over een aantal bankrekeningen, terwijl zij wist dat deze gegevens van belang waren voor de vaststelling van het recht op een uitkering en/of de hoogte en duur daarvan. De verdachte heeft daardoor het op juiste wijze vaststellen van haar recht op een uitkering gefrustreerd. Het gaat in dit geval om een uitkering die is bedoeld als laatste voorziening in het huidige stelsel van sociale zekerheid en die alleen wordt toegekend aan degenen die niet in staat kunnen worden geacht om zelfstandig in de kosten van het bestaan te voorzien en/of niet kunnen beschikken over voldoende middelen van bestaan. Met deze manier van handelen heeft de verdachte misbruik gemaakt van het sociale stelsel. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Bij de bepaling van de straf heeft het hof als uitgangspunt genomen dat gedurende de bewezenverklaarde periode de gemeentelijke uitkeringsinstantie voor een brutobedrag van € 43.440,61 is benadeeld. Dat heeft hier te gelden als het benadelingsbedrag dat bij de hoogte van de straf mede in aanmerking wordt genomen. Het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) noemt bij een benadelingsbedrag van 10.000 tot 70.000 euro als vertrekpunt van denken een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee tot vijf maanden, dan wel een taakstraf. In het licht van dit oriëntatiepunt, de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte acht het hof de oplegging van een taakstraf van 160 uren passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 63 en 227b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
160 (honderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
80 (tachtig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W.H.G. Loyson, mr. R.P. den Otter en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 juni 2019.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[....]