In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1989, heeft gedurende een langere periode nagelaten om aan de gemeentelijke uitkeringsinstantie te melden dat zij inkomsten had ontvangen en beschikte over meerdere bankrekeningen. Dit leidde tot de oplegging van een taakstraf van 160 uren, die kan worden vervangen door 80 dagen hechtenis indien deze taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
De tenlastelegging omvatte het opzettelijk nalaten om tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de gemeente Amsterdam en de Dienst werk en inkomen, wat in strijd was met de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet werk en bijstand en de Participatiewet. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 februari 2014 tot en met 16 oktober 2016 niet heeft gemeld dat zij beschikte over bankrekeningen en dat zij onterecht inkomsten ontving, wat haar recht op bijstandsuitkering heeft beïnvloed.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en is tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging gekomen. De verdachte is vrijgesproken van het deel van de tenlastelegging dat betrekking had op het beschikken over een vermogen hoger dan de vermogensgrens. De strafoplegging is gebaseerd op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, waarbij het hof rekening heeft gehouden met het benadelingsbedrag van € 43.440,61.