ECLI:NL:GHAMS:2019:2886

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 augustus 2019
Publicatiedatum
7 augustus 2019
Zaaknummer
200.250.019/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over kosten gas en elektriciteit en schadevergoeding voor niet uitgevoerd klein onderhoud

In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen [appellant] en [geïntimeerde] over de afrekening van kosten voor gas en elektriciteit en schadevergoeding voor het niet verrichten van klein onderhoud door de huurder. [appellant] is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 15 augustus 2018 is gewezen. De kantonrechter had geoordeeld dat [geïntimeerde] een aantal gebreken in de woning moest opheffen en dat [appellant] recht had op huurprijsverlaging. De huurovereenkomst eindigde op 1 juli 2018 na opzegging door [appellant]. In hoger beroep heeft [appellant] twee grieven ingediend, gericht tegen de kosten van gas en elektriciteit en de schadevergoeding voor het niet verrichten van klein onderhoud. Het hof oordeelt dat het verweer van [appellant] tegen de vordering van [geïntimeerde] onvoldoende gemotiveerd is. Het hof bevestigt dat [appellant] de kosten van gas en elektriciteit moet dragen, aangezien hij deze pas na een bepaalde datum op zijn naam heeft gezet. Ook de schadevergoeding voor het niet verrichten van klein onderhoud wordt toegewezen, omdat [appellant] zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst niet is nagekomen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.250.019/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 6685106/CV EXPL 18-1304
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 6 augustus 2019
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats 1] ,
appellant,
advocaat: mr. R. Kiewitt te Alkmaar,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.J. Kunst te Hoorn NH.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 13 november 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de kantonrechter) van 15 augustus 2018, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en [appellant] als gedaagde.
Het hof heeft bij tussenarrest van 8 januari 2019 een comparitie na aanbrengen gelast. Deze heeft geen doorgang gevonden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven met een productie;
- memorie van antwoord met producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten en rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.3 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.2.1.
[appellant] heeft met ingang van 1 november 2015 van [geïntimeerde] een woning gehuurd aan de [adres] (hierna: de woning). De huurprijs bedroeg € 850,-- per maand. Artikel 10.5 van de tussen partijen gesloten huurovereenkomst (hierna: de huurovereenkomst) bepaalt dat de huurprijs met ingang van 1 november 2016 tenminste
€ 1.200,-- bedraagt.
2.2.2.
In artikel 6 van de huurovereenkomst is onder meer opgenomen dat gas en elektriciteit door de huurder zelf geregeld dienen te worden bij de verschillende instanties op eigen naam. [appellant] heeft de leveringen van gas en elektriciteit per 11 mei 2016 op zijn naam laten zetten. [geïntimeerde] heeft met betrekking tot de woning van Nuon een eindafrekening gas en elektriciteit ontvangen over de periode 28 september 2015 tot 11 mei 2016 voor een totaalbedrag van € 1.683,49 (hierna: de Nuon nota).
2.2.3.
Bij e-mailbericht van 15 juni 2016 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] bevestigd dat zij onder meer hebben afgesproken dat [appellant] per 1 juli 2016 ‘de Nuon rekeningen(en)’ in maandelijkse termijnen van € 100,-- gaat aflossen, Bij e-mailbericht van diezelfde dag heeft [appellant] aan [geïntimeerde] onder meer geschreven:

(…) we hebben elkaar telefonisch gesproken vandaag en in goed overleg goede afspraken kunnen maken
afspraak 1- in termijnen betalen van de nuon nota
(…) “
2.2.4.
In juli 2017 heeft [appellant] [geïntimeerde] gedagvaard en daarbij veroordeling gevorderd van [geïntimeerde] om gebreken in de woning te herstellen. Daarnaast vorderde Duinhoven verlaging van de huurprijs zolang de gebreken niet waren hersteld.
2.2.5.
Bij vonnis van 14 maart 2018 heeft de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, onder meer en samengevat geoordeeld dat [geïntimeerde] een aantal nader genoemde gebreken moet opheffen en dat 30% op de huurprijs in mindering mag worden gebracht, tot het moment waarop die gebreken zijn opgeheven. Daarnaast heeft de kantonrechter in rov. 5.14 van dat vonnis overwogen:

Ten aanzien van een groot deel van de andere door [appellant] in de dagvaarding genoemde punten, heeft [geïntimeerde] terecht opgemerkt dat deze op grond van het Besluit kleine herstellingen door [appellant] zelf moeten worden verholpen. In deze categorie valt met name het dichtzetten en afschilderen van een bevestigingsgat in kozijnen, ramen en deuren, het vastzetten van lekdorpels, het schilderen van oude lekplekken, het herstellen van een binnendeur, het afstellen van hang- en sluitwerk, het vastzetten van douchegarnituur, het vastzetten van een toiletpot, het corrigeren van de omtrekspeling van de deur van de meterkast, het beugelen van slaande leidingen en het vastzetten van een gasleiding.
2.2.6.
De huurovereenkomst is per 1 juli 2018 geëindigd door opzegging door [appellant] .

3.Beoordeling

De procedure bij de kantonrechter
3.1.
Na wijziging van eis heeft [geïntimeerde] , samengevat en zakelijk weergegeven gevorderd [appellant] te veroordelen tot betaling van € 1.348,06 wegens achterstallige huur, € 1.030,22 wegens kosten gas en elektriciteit, € 222,70 aan boetes en € 202,89 aan buitengerechtelijke kosten. Daarnaast vorderde [geïntimeerde] een verklaring voor recht dat [appellant] ingevolge artikel 7:218 BW aansprakelijk is voor schade aan de woning en veroordeling van [appellant] tot vergoeding van die schade, op te maken bij staat en een voorschot daarop van € 2.000,--.
3.2.
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter [appellant] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 3.803,87, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.030,22 vanaf 11 augustus 2017 en met 1% per maand over € 1.348,06 vanaf 1 juli 2018. Verder werd [appellant] veroordeeld tot betaling van de proceskosten, waaronder de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De overige vorderingen van [geïntimeerde] werden afgewezen.
Samengevat en zakelijk weergegeven oordeelde de kantonrechter daartoe als volgt.
De hoogte van de huurachterstand (€ 1.348,06) is niet betwist (5.1).
[appellant] heeft de vordering ter zake van kosten van gas en elektriciteit (€ 1.030,22) onvoldoende betwist (5.2).
Het verweer van [appellant] tegen de gevorderde boetes (€ 222,70) en buitengerechtelijke incassokosten (€ 202,89) is in het geheel niet onderbouwd en wordt gepasseerd (5.3).
[geïntimeerde] heeft zijn schadevordering gegrond op artikel 7:218 BW, schade als gevolg van het niet verrichten door [appellant] van kleine herstellingen, zoals het schilderen van het plafond, wanden en binnenkozijnen en het aanbrengen van kitvoeg in de keuken. De door [geïntimeerde] overgelegde offerte van bouwbedrijf [X] ziet echter op mutatieschade (‘herstel oude staat’), wat een andere grondslag is. Wijziging van de grondslag van de vordering kan in dit stadium niet meer. Voor schade als gevolg van het niet verrichten van klein onderhoud (aanbrengen van nieuwe kit en het sauzen van wanden en plafonds) is een bedrag van € 1.000,-- toewijsbaar. Een verwijzing naar een schadestaatprocedure is bij deze uitkomst niet nodig. Dat geldt ook voor de gevorderde verklaring voor recht (5.4 en 5.5).
De procedure in hoger beroep
3.3.
[appellant] heeft tegen een deel van dit vonnis hoger beroep ingesteld en daarbij twee grieven aangevoerd. De eerste grief is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter ten aanzien van de gevorderde kosten van gas en elektriciteit. Met zijn tweede grief maakt [appellant] bezwaar tegen het oordeel van de kantonrechter ten aanzien van de gevorderde schade als gevolg van het niet verrichten door [appellant] van klein onderhoud.
3.4.
[appellant] heeft geen grieven aangevoerd tegen de toegewezen bedragen in verband met huurachterstand, boetes en buitengerechtelijke kosten. [geïntimeerde] heeft niet incidenteel geappelleerd tegen de afwijzing van een deel van zijn vorderingen. In dit hoger beroep zijn daarom enkel nog de kwesties van de afrekening van kosten van gas en elektriciteit en schade als gevolg van het niet verrichten van klein onderhoud door [appellant] aan de orde.
Nuon nota; kosten gas en elektriciteit. Grief 1.
3.5.
[appellant] heeft aangevoerd dat zijn verweer tegen deze vordering wel voldoende onderbouwd was. Hij heeft er op gewezen dat de aan de vordering ten grondslag liggende factuur van Nuon op naam van [geïntimeerde] staat. Van een daarvan afgeleide overeenkomst tussen [appellant] en [geïntimeerde] is geen sprake. Uit de e-mails van 15 juni 2016 blijkt niet van overeenstemming dan wel van bedragen of een verdeelsleutel, aldus [appellant] .
3.6.
[geïntimeerde] heeft zijn vordering toegelicht door te verwijzen naar de bepaling in de huurovereenkomst op grond waarvan [appellant] de levering van gas en elektriciteit op zijn naam diende te zetten, de Nuon nota en de tussen partijen gewisselde e-mails van 15 juni 2016. Hij heeft erop gewezen dat hij bij de berekening van zijn desbetreffende vordering rekening heeft gehouden met het aantal dagen dat [appellant] van 1 november 2015 tot 11 mei 2016 huurder was.
3.7.
Het hof oordeelt als volgt.
In het licht van de onderbouwing van de vordering door [geïntimeerde] is het uiterst summiere verweer van [appellant] onvoldoende gemotiveerd. [appellant] heeft immers niet betwist dat hij de overeenkomsten ter zake van de levering van gas en elektriciteit op zijn naam diende te zetten, noch dat hij dat in strijd met zijn uit de huurovereenkomst voortvloeiende verplichting pas per 11 mei 2016 heeft gedaan. De omstandigheid dat Nuon als gevolg daarvan het verbruik van gas en elektriciteit in het gehuurde door [appellant] in de periode van 1 november 2015 tot 11 mei 2016 aan [geïntimeerde] in rekening heeft gebracht, ontslaat [appellant] niet van zijn – in artikel 6 van de huurovereenkomst besloten liggende – verplichting tegenover [geïntimeerde] om de kosten daarvan te dragen. [appellant] heeft evenmin betwist dat partijen ten aanzien van de Nuon nota een betalingsregeling hebben getroffen, noch dat hij ter uitvoering van die regeling vier keer € 100,-- aan [geïntimeerde] heeft betaald. Daar waar hij aanvoert dat uit de e-mails van 15 juni 2016 niet van bedragen blijkt, stelt hij niet wat dan wél zou zijn afgesproken. Uit die e-mail wisseling blijkt onmiskenbaar dat partijen afspraken hebben gemaakt over aflossing van een door [appellant] verschuldigd bedrag in het kader van ‘de nuon nota’ in maandelijkse termijnen van € 100,--. Nu [appellant] niet duidelijk heeft gemaakt wat partijen volgens hem over ‘de nuon nota’ hebben afgesproken en de stellingen van [geïntimeerde] ook overigens onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken, gaat het hof, evenals de kantonrechter, uit van de juistheid van de stellingen van [geïntimeerde] .
Bewijslevering is dan ook niet aan de orde.
Grief 1 slaagt niet.
Schade als gevolg van het niet verrichten van klein onderhoud. Grief 2.
3.8.
[appellant] heeft ter toelichting op de grief, kort gezegd, het volgende aangevoerd. Nadat hij de huur had opgezegd heeft hij [geïntimeerde] verzocht om een datum voor sleuteloverdracht vast te stellen. Een fysieke schouw waarbij partijen de woning inspecteren en de gestelde schade bekijken is achterwege gebleven. Dat valt [geïntimeerde] te verwijten. [appellant] heeft de woning netjes achter gelaten. [geïntimeerde] heeft hem niet in de gelegenheid gesteld eventuele schade te herstellen. [appellant] betwist dat mutatieschade heeft bestaan en dat herstel daarvan heeft plaatsgevonden.
3.9.
[geïntimeerde] heeft, samengevat, het volgende betoogd. Vaststaat dat [appellant] een groot aantal kleine herstellingen die hij op grond van de huurovereenkomst en de wet (artikel 7:217 jo. 240 BW) had moeten verrichten, niet heeft uitgevoerd en dat daardoor schade is ontstaan. [geïntimeerde] heeft ook verwezen naar het eerder aangehaalde vonnis in de andere tussen partijen gevoerde procedure (rov. 2.2.5).
3.10.
Het hof oordeelt als volgt.
Blijkens de toelichting op de grief betwist [appellant] in wezen dat er sprake is van mutatieschade. De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis echter uitdrukkelijk overwogen dat de juridische grondslag van de schadevordering niet mutatieschade is maar schade als gevolg van het niet verrichten van kleine herstellingen (5.5). Op basis van (uitsluitend) laatstgenoemde grondslag heeft de kantonrechter de vordering beoordeeld en een bedrag van
€ 1.000,-- toegewezen. [appellant] heeft daartegen geen grief aangevoerd. Reeds hierop strandt zijn in hoger beroep op mutatieschade gerichte betoog.
Verder neemt het hof in aanmerking dat het bij deze schadevordering gaat om herstellingen die tijdens de huur hadden moeten worden uitgevoerd. Indien dat bij einde huur niet is gebeurd is sprake van verzuim. Daarvoor is een ingebrekestelling niet nodig.
Ten slotte is van belang dat [appellant] niet, althans onvoldoende (‘netjes achter gelaten’ is onvoldoende) gemotiveerd heeft betwist, dat hij de genoemde herstellingen had moeten uitvoeren en dat door het achterwege laten daarvan een schade van € 1.000,-- is ontstaan. Bewijslevering is dan ook niet aan de orde.
Grief 2 slaagt niet.
Slotsom
3.11.
Nu de grieven niet slagen zal het vonnis waarvan beroep worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, voor zover dat aan het oordeel van het hof is onderworpen;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 318,-- aan verschotten en € 759,-- voor salaris en op € 157,-- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,-- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A. Wabeke, C. Uriot en H.M.M. Steenberghe en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2019.