ECLI:NL:GHAMS:2019:2825

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 juli 2019
Publicatiedatum
31 juli 2019
Zaaknummer
200.254.816/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van langdurig arbeidsongeschikte werknemer en re-integratieverplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over het ontslag op staande voet van een langdurig arbeidsongeschikte werknemer, [geïntimeerde], door zijn werkgever, Arvato Benelux B.V. De werknemer was sinds 16 oktober 2013 onafgebroken arbeidsongeschikt en ontving een uitkering van het UWV. Arvato had de werknemer op staande voet ontslagen op 28 juni 2018, omdat hij niet voldeed aan zijn re-integratieverplichtingen. De kantonrechter had het ontslag vernietigd, omdat er geen dringende reden voor het ontslag was. Arvato ging in hoger beroep en voerde dertien grieven aan, maar het hof oordeelde dat de redenen voor ontslag, zoals het niet verschijnen op het spreekuur van de bedrijfsarts en het niet ondertekenen van formulieren, niet als dringende redenen konden worden aangemerkt. Het hof concludeerde dat de verwijten van Arvato uitsluitend betrekking hadden op het handelen van de werknemer in het kader van zijn re-integratieverplichtingen en dat er geen bijkomende omstandigheden waren die het ontslag op staande voet rechtvaardigden. Het hof bekrachtigde de beslissing van de kantonrechter en veroordeelde Arvato in de kosten van de procedure in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.254.816/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 7167588 \ AO VERZ 18-125
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 30 juli 2019
inzake
ARVATO BENELUX B.V.,
gevestigd te Gennep,
appellante,
advocaat: mr. M.G.H. Terhorst te Weert,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.T. Ok te Haarlem.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Arvato en [geïntimeerde] genoemd.
Arvato is bij beroepschrift met producties, ontvangen ter griffie van het hof op
19 februari 2019, onder aanvoering van dertien grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem (hierna: de kantonrechter) op 22 november 2018 onder bovenvermeld zaaknummer heeft gegeven. Het beroepschrift strekt ertoe, zakelijk weergegeven, dat het hof - uitvoerbaar bij voorraad - zal bepalen dat de kantonrechter ten onrechte het ontslag op staande voet van 28 juni 2018 heeft vernietigd en het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft afgewezen en zal bepalen op welk tijdstip de arbeidsovereenkomst tussen partijen eindigt zonder toekenning van een vergoeding aan [geïntimeerde] , een en ander met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in beide instanties.
Op 29 april 2019 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep van [geïntimeerde] ingekomen, inhoudende het verzoek de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen en - voorwaardelijk, voor het geval het hof een tijdstip bepaalt waarop de arbeidsovereenkomst eindigt, - het verzoek aan [geïntimeerde] een transitievergoeding en een billijke vergoeding toe te kennen, met veroordeling van Arvato in de kosten van de procedure, (naar het hof begrijpt: in hoger beroep) inclusief nakosten en rente.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op
14 juni 2019. Bij die gelegenheid is namens Arvato verschenen de heer [A] , bijgestaan door mr. Terhorst voornoemd die het beroepschrift heeft toegelicht aan de hand van aan het hof overgelegde spreekaantekeningen. [geïntimeerde] is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Ok voornoemd en mr. N.R. Schaap, advocaat te Haarlem, die het verweerschrift van [geïntimeerde] hebben toegelicht eveneens aan de hand van spreekaantekeningen die zijn overgelegd. [geïntimeerde] heeft tevens producties in het geding gebracht. Partijen hebben vragen van het hof beantwoord.
Beide partijen hebben bewijs van hun stellingen aangeboden.
Vervolgens is de behandeling van de zaak gesloten. Uitspraak is bepaald op heden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in de beschikking onder 2, 2.1 tot en met 2.26 de feiten vastgesteld die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die volgen uit niet weersproken stellingen van partijen dan wel de niet (voldoende) bestreden inhoud van producties waarnaar zij ter staving van hun stellingen verwijzen, komen de feiten neer op het volgende.
2.1
[geïntimeerde] , geboren [geboortedatum] 1981, heeft vanaf 24 oktober 2005 op basis van een uitzendovereenkomst werkzaamheden verricht voor de rechtsvoorgangster van Arvato, Intel International B.V. (hierna: Intel), en is op 1 november 2006 in dienst getreden bij Intel in de functie van Materials Specialist. Sinds 22 februari 2016 is [geïntimeerde] ten gevolge van een overgang van onderneming in dienst van Arvato.
2.2
Sinds 16 oktober 2013 is [geïntimeerde] onafgebroken arbeidsongeschikt. [geïntimeerde] ontvangt thans van het UWV aan uitkering op grond van de WIA en de Toeslagenwet in totaal
€ 1.195,60 bruto per maand.
2.3
In een gesprek met Arvato op 26 februari 2016 over zijn re-integratie heeft [geïntimeerde] te kennen gegeven dat hij wel voor Arvato wilde werken, maar dat hij niet bereid was om de formulieren benodigd voor de toegangsregistratie voor de locatie van Arvato (hierna: de formulieren) te ondertekenen omdat hij de gevolgen van ondertekening van deze formulieren eerst met zijn juridisch adviseur wilde bespreken.
2.4
In de periode van 26 februari 2016 tot en met 10 april 2017 hebben partijen onderhandeld over beëindiging van het dienstverband, evenwel zonder resultaat.
2.5
Arvato heeft [geïntimeerde] vervolgens opgeroepen voor het spreekuur van de bedrijfsarts. Blijkens haar brief van 24 mei 2017 verwachtte de bedrijfsarts dat [geïntimeerde] zijn werkzaamheden na enige tijd, mogelijk na twee maanden, zou kunnen hervatten. Bij brief van 5 juli 2017 heeft de bedrijfsarts Arvato bericht dat zij [geïntimeerde] op dat moment nog niet in staat achtte om werk te verrichten. Wel achtte zij een open gesprek tussen partijen zinvol voor nadere oriëntatie en kennismaking. Op 1 augustus 2017 heeft een dergelijk gesprek tussen partijen plaatsgevonden.
2.6
Op 22 september 2017 heeft de bedrijfsarts Arvato geadviseerd om toe te werken naar een start van de re-integratie van [geïntimeerde] begin november 2017 en [geïntimeerde] in de loop van oktober 2017 oriënterende bezoeken te laten brengen aan de locatie van Arvato, met als doel oriëntatie op de werkhervatting van [geïntimeerde] , hetzij bij Arvato hetzij elders. Op 31 oktober 2017 heeft Arvato [geïntimeerde] per e-mail uitgenodigd voor een gesprek op 14 november 2017 in de locatie Arvato Schiphol-Rijk. In deze e-mail is [geïntimeerde] verzocht om het plan van aanpak met betrekking tot zijn re-integratie door te nemen en eventueel aan te vullen, en te ondertekenen. Voorts is [geïntimeerde] verzocht de formulieren te ondertekenen en deze uiterlijk 10 november 2017 te retourneren. Op
13 november 2017 heeft Arvato het gesprek met [geïntimeerde] afgezegd en verplaatst naar
17 november 2017 omdat [geïntimeerde] de formulieren niet getekend had geretourneerd aan Arvato. Op 15 november 2017 heeft [geïntimeerde] per e-mail gevraagd waarom hij niet een standaard bezoekersformulier kon ondertekenen voor het verkrijgen van toegang tot het pand van Arvato. Arvato heeft daarop bij e-mail van 16 november 2016 geantwoord dat [geïntimeerde] net als iedere andere werknemer van Arvato de formulieren getekend moest retourneren volgens de procedure die geldt op de locatie Arvato Schiphol-Rijk. Op 17 november 2017 heeft Arvato in de ochtend de volgende e-mail aan [geïntimeerde] gestuurd:
“Hierbij verzoek ik je je vanochtend om 11 uur te melden aan de [adres 1] i.p.v. [adres 2] . Ik hoop dat deze wijziging je tijdig bereikt, excuus voor de late berichtgeving.”Op 17 november 2017 is [geïntimeerde] niet op het gesprek verschenen en heeft hij de volgende e-mail aan Arvato gestuurd:
“Dit soort tactieken is precies het gene wat mij laat zien dat u er een andere agenda erop nahoud. Ik heb er iigv de hele nacht van wakker gelegen en uw bericht heeft mij idd te laat bereikt. Helaas zullen wij elkaar vandaag, ook op de [adres 1] , niet treffen.”
2.7
Arvato heeft [geïntimeerde] vervolgens uitgenodigd voor een gesprek op 20 november 2017 en hem wederom gevraagd de formulieren en het plan van aanpak getekend te retourneren. [geïntimeerde] heeft diezelfde dag laten weten dat hij op die datum niet kon komen omdat hij een afspraak had met “de bewindvoering” over de mantelzorgtaken voor zijn moeder.
2.8
Arvato heeft bij e-mail van 20 november 2017 [geïntimeerde] een laatste kans geboden om in het kader van de re-integratie een gesprek te voeren op 23 of 24 november 2017 en hem wederom verzocht de formulieren en het plan van aanpak te tekenen en te retourneren. Arvato heeft [geïntimeerde] gewaarschuwd dat zij, als hij niet zou verschijnen, het dienstverband per direct zou beëindigen wegens het structureel en op onterechte gronden weigeren van het verrichten van re-integratie inspanningen. Op 21 november 2017 heeft [geïntimeerde] voorgesteld om op de locatie van Arvato te Abcoude een oriënterend gesprek te laten plaatsvinden. Op 22 november 2017 heeft Arvato [geïntimeerde] drie opties voorgelegd: op de reeds geplande afspraak verschijnen, op korte termijn opnieuw de bedrijfsarts bezoeken of het dienstverband met wederzijds goedvinden beëindigen. [geïntimeerde] heeft geopteerd voor een nieuwe afspraak met de bedrijfsarts.
2.9
Bij brief van 28 november 2017 heeft de bedrijfsarts Arvato bericht dat de medische situatie van [geïntimeerde] dusdanig was verslechterd dat herstel binnen 26 weken niet te verwachten valt.
2.1
Op 12 december 2017 heeft Arvato een ontslagaanvraag ingediend bij het UWV wegens langdurige arbeidsongeschiktheid van [geïntimeerde] . De gemachtigde van [geïntimeerde] heeft bij brief van 27 december 2017 hiertegen verweer gevoerd. Op 13 februari 2018 heeft de bedrijfsarts bericht dat haar advies van 28 november 2017 ongewijzigd bleef. Op
25 april 2018 heeft de arbeidsdeskundige van het UWV een ‘Deskundigenadvies Langdurig Arbeidsongeschikt’ uitgebracht. Daaruit blijkt dat [geïntimeerde] in staat werd geacht om binnen 26 weken aan het werk te gaan bij Arvato. Naar aanleiding van dit advies heeft de bedrijfsarts [geïntimeerde] gezien op 9 mei 2018. Het advies van de bedrijfsarts luidt:
“Hij is momenteel onder medische behandeling. Ik zal hierover informatie inwinnen. Nu een behandeling loopt acht ik hem daarbij niet in staat om een reintegratietraject te starten.”. Op 28 mei 2018 heeft het UWV de ontslagaanvraag van Arvato afgewezen omdat niet aannemelijk is gemaakt dat er binnen 26 weken geen herplaatsingsmogelijkheden waren in een andere passende functie binnen de onderneming of groep.
2.11
Bij brief van 8 juni 2018 heeft Arvato [geïntimeerde] uitgenodigd voor het spreekuur van de bedrijfsarts op 27 juni 2018 en hem verzocht om de formulieren uiterlijk 20 juni 2018 getekend terug te sturen.
2.12
Bij brief van 20 juni 2018 is [geïntimeerde] door zorgbedrijf Lievegoed in Bilthoven uitgenodigd voor een intakegesprek op 16 juli 2018. Diezelfde dag heeft [geïntimeerde] telefonisch contact opgenomen met de heer [A] (hierna: [A] ), HR adviseur van Arvato. In dit gesprek heeft [geïntimeerde] de afspraak bij de bedrijfsarts op 27 juni 2018 afgezegd.
2.13
Op 22 juni 2018 heeft [A] een e-mail gestuurd aan [geïntimeerde] , waarin, voor zover thans van belang, het volgende staat:
“Wij hebben elkaar telefonisch gesproken waarin jij hebt aangegeven dat jij niet kan verschijnen op het spreekuur van de bedrijfsarts op 27 juni 2018. In dit gesprek heb jij tevens aangegeven niet thuis te zijn en dat contact vanuit Arvato via jouw advocaat zou moeten lopen. (…) Verder kunnen wij op dit moment niet vaststellen of jij daadwerkelijk niet in staat bent om op het spreekuur te verschijnen van de bedrijfsarts, aangezien wij vanwege privacyregels niet inhoudelijk op jouw situatie kunnen ingaan. Het is de bedrijfsarts die vaststelt of jij al dan niet in staat bent om te komen. Ik verzoek jou dan ook om telefonisch contact op te nemen met de bedrijfsarts (…), zodat zij kan vaststellen of jij in staat bent op het spreekuur te verschijnen. Indien zij inschat dat jij in staat bent om te komen, of dit niet telefonisch kan vaststellen dan verwachten wij jou op dit spreekuur. Indien jij geen contact opneemt met de bedrijfsarts gaan wij er vanuit dat jij op het spreekuur verschijnt. Daarbij is nog steeds van belang dat de bijgevoegde documenten ondertekent bij ons worden aangeleverd, gezien deze papieren noodzakelijk zijn om toegang te krijgen tot de locatie (…). Als laatste wil ik jou er op wijzen dat, indien jij geen contact opneemt met de bedrijfsarts, of – terwijl daartoe door de bedrijfsarts in staat geacht – niet verschijnt op het spreekuur van
27 juni 2018 (…), wij dit zien als ernstig plichtsverzuim en per direct het dienstverband met jou zullen beëindigen.”
2.14
Bij brief van 28 juni 2018 (hierna: de ontslagbrief) is [geïntimeerde] door Arvato op staande voet ontslagen. In de ontslagbrief staat - voor zover hier van belang - het volgende:
“Gisteren was het woensdag 27 juni 2018 en had u om 9 uur een afspraak bij de bedrijfsarts. De heer [A] was aanwezig om de door u getekende formulieren in ontvangst te nemen. Helaas hebben we moeten constateren dat u niet op het spreekuur bent verschenen. Evenmin heeft u de benodigde formulieren getekend geretourneerd. Van de bedrijfsarts vernamen wij dat u ook geen contact met haar hebt opgenomen om toe te lichten waarom u niet zou kunnen verschijnen. Gelet hierop zien wij reden de arbeidsovereenkomst per direct te beëindigen. U blijft hardnekkig weigeren te voldoen aan redelijke opdrachten die wij verstrekken. Het (wederom) niet verschijnen op het spreekuur van de bedrijfsarts, het niet getekend retourneren van de benodigde formulieren, het niet doorgeven van uw verblijfplaats en het geen contact opnemen met de bedrijfsarts teneinde de reden van uw verhindering te bespreken, vormen elk afzonderlijk maar ook in samenhang een dringende reden voor dit ontslag op staande voet.”
2.15
Bij brief van 3 juli 2018 is [geïntimeerde] uitgenodigd voor een klinische opname in Brijder Kliniek te Alkmaar. Als opnameperiode is in de brief genoemd 18 juli 2018 tot 8 augustus 2018.

3.Beoordeling

3.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg verzocht om het ontslag op staande voet van 28 juni 2018 te vernietigen wegens (naar het hof begrijpt) het ontbreken van een dringende reden. Arvato heeft verweer gevoerd en verzocht om [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding. Tevens heeft Arvato (on)voorwaardelijk verzocht om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden op grond van het bepaalde in artikel 7:671b jo. 7:669 lid 1 sub e, g dan wel h BW.
3.2
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking overwogen dat de door Arvato aangevoerde ontslagredenen niet als een dringende reden kunnen worden aangemerkt, ook niet in onderling verband beschouwd, en heeft het ontslag op staande voet vernietigd. Verder heeft de kantonrechter overwogen dat hetgeen Arvato heeft aangevoerd niet kan leiden tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op één van de door Arvato gestelde gronden en heeft ook het ontbindingsverzoek van Arvato afgewezen. Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering richten zich de grieven van Arvato.
3.3
Bij de grieven 1, 2, 3, 6, 7 en 8 klaagt Arvato over het oordeel van de kantonrechter dat de door Arvato aangevoerde ontslagredenen niet als een dringende reden voor ontslag op staande voet kunnen worden aangemerkt. Grief 4 richt zich tegen de overweging van de kantonrechter dat door het advies van de bedrijfsarts van
28 november 2017 een nieuwe situatie was ontstaan. Grief 5 houdt in dat Arvato niet wist wat [geïntimeerde] mankeerde tot op de mondelinge behandeling in de procedure bij de kantonrechter. Grief 9 heeft geen zelfstandige betekenis. De grieven 10, 11 en 12 richten zich tegen de afwijzing van de verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Grief 13 is gericht tegen de proceskostenveroordeling.
Dringende reden voor ontslag op staande voet
3.4
De kernvraag is of sprake is geweest van een dringende reden die het ontslag op staande voet rechtvaardigt. Vooropgesteld wordt dat op grond van artikel 7:678 lid 1 BW als dringende redenen in de zin van het eerste lid van artikel 7:677 BW worden beschouwd, zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een dringende reden sprake is, moeten de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de eerste plaats in de beschouwing te worden betrokken de aard en de ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer die dienstbetrekking heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Voor de beoordeling van de vraag of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is, zijn de aan [geïntimeerde] opgegeven redenen zoals vermeld in de ontslagbrief maatgevend en wordt het geschil tussen partijen afgebakend door de daarin genoemde verwijten. In geval van het niet naleven van re-integratieverplichtingen zijn allereerst de sancties neergelegd in artikel 7:629 BW, de loonopschorting en de loonstop aangewezen. Alleen bijkomende omstandigheden kunnen in een dergelijk geval leiden tot een geldige dringende reden voor een ontslag op staande voet.
3.5
Blijkens de ontslagbrief liggen aan het onderhavige ontslag op staande voet de volgende redenen ten grondslag, ieder afzonderlijk maar ook in samenhang bezien, namelijk dat [geïntimeerde] :
a. hardnekkig weigert te voldoen aan redelijke opdrachten van Arvato,
b. (wederom) niet verschijnt op het spreekuur van de bedrijfsarts,
c. de formulieren niet getekend retourneert,
d. zijn verblijfplaats niet doorgeeft en
e. geen contact opneemt met de bedrijfsarts om te bespreken waarom hij verhinderd is om haar spreekuur te bezoeken.
3.6
Arvato heeft zich op het standpunt gesteld dat de hardnekkige weigering van [geïntimeerde] om redelijke opdrachten uit te voeren, waarbij Arvato verwijst naar de in r.o. 3.5 onder b tot en met e opgesomde verwijten, verder gaat dan het weigeren om zijn re-integratieverplichtingen na te komen. Het hof is echter, anders dan Arvato heeft bepleit, van oordeel dat al deze verwijten - bij uitstek en uitsluitend - zien op handelen of nalaten van [geïntimeerde] in het kader van zijn re-integratieverplichtingen. Het staat [geïntimeerde] ingevolge het bepaalde in artikel 7:660a BW niet vrij om zonder deugdelijke redenen niet mee te werken aan door Arvato gegeven redelijke opdrachten om tot re-integratie te komen. In beginsel levert het weigeren of nalaten om aan dergelijke opdrachten mee te werken echter geen dringende reden voor ontslag op staande voet op, zoals hiervoor in r.o. 3.4 reeds is overwogen. Nu niet is gesteld of gebleken dat daarnaast relevante feiten en omstandigheden aanwezig waren die in onderlinge samenhang een ontslag op staande voet rechtvaardigen, concludeert het hof, evenals de kantonrechter, dat geen sprake is geweest van een dringende reden als bedoeld in artikel 7:677 lid 1 BW. Daarbij komt dat het hof niet inziet waarom de gestelde redenen voor Arvato het karakter van een dringende reden hadden nu Arvato jegens [geïntimeerde] geen loonbetalingsverplichting had en - desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep- slechts heeft verklaard dat zij veel - tevergeefse - moeite heeft gedaan om [geïntimeerde] te laten re-integreren en nu de behoefte heeft om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te beëindigen. De grieven 1, 2, 3, 6, 7 en 8 falen derhalve. Bij behandeling van de grieven 4 en 5 heeft Arvato bij deze stand van zaken geen belang aangezien deze grieven niet tot een ander oordeel over de ontslagredenen kunnen leiden.
Beëindiging van de arbeidsovereenkomst
3.7
Vervolgens dient te worden beoordeeld of de verwijten van Arvato aan het adres van [geïntimeerde] aanleiding geven tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst op één van de daartoe door Arvato aangevoerde gronden.
e-grond
3.8
Arvato heeft gesteld dat het gedrag van [geïntimeerde] verwijtbaar handelen of nalaten oplevert in de zin van de zogenoemde e-grond en heeft betwist dat dit gedrag mogelijk verband houdt met de aard van diens arbeidsongeschiktheid. Volgens Arvato heeft [geïntimeerde] bovendien tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg gelogen over zijn verhindering om op het spreekuur van de bedrijfsarts te komen. De medische problematiek van [geïntimeerde] verklaart niet waarom hij niet in staat zou zijn om de formulieren te ondertekenen terwijl hij wel op e-mails kan reageren en evenmin waarom hij geen contact kan opnemen met de bedrijfsarts maar wel met Arvato, aldus Arvato. [geïntimeerde] heeft een en ander gemotiveerd weersproken.
3.9
Het hof stelt voorop dat het zonder deugdelijke grond door de werknemer niet nakomen van de verplichtingen, bedoeld in artikel 7:660a BW, aanleiding kan geven tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van de e-grond. Daargelaten of de verwijten van Arvato aan [geïntimeerde] in casu beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen partijen zouden kunnen rechtvaardigen, wordt ingevolge artikel 7:671b lid 5 aanhef en sub b BW een dergelijk verzoek afgewezen indien de werkgever niet beschikt over een deskundigenoordeel als bedoeld in artikel 7:629a BW, tenzij het overleggen van deze verklaring in redelijkheid niet van de werkgever kan worden gevergd. Een deskundigenoordeel had uitsluitsel kunnen geven over de vraag of [geïntimeerde] een verwijt treft van zijn door Arvato gestelde weigering dan wel nalatigheid om zijn re-integratieverplichtingen na te komen. Omdat Arvato geen deskundigenoordeel heeft overgelegd, terwijl niet is gesteld of gebleken dat het overleggen van een dergelijke verklaring in redelijkheid niet van Arvato kan worden gevergd, neemt het hof als vaststaand aan dat de gedragingen van [geïntimeerde] geen verwijtbaar handelen of nalaten vormen in de zin van artikel 7:669 lid 3 aanhef en sub e BW, terwijl het verband tussen deze gedragingen en de aard van de arbeidsongeschiktheid van [geïntimeerde] niet valt uit te sluiten. Grief 10 faalt derhalve.
g-grond
3.1
Arvato heeft gesteld dat het gedrag van [geïntimeerde] een verstoorde arbeidsverhouding oplevert in de zin van de zogenoemde g-grond omdat de arbeidsverhouding tussen partijen onder druk is gezet doordat [geïntimeerde] de formulieren niet heeft ondertekend en zijn re-integratieverplichtingen niet is nagekomen. [geïntimeerde] heeft een en ander gemotiveerd weersproken.
3.11
Het hof overweegt dat weliswaar voorstelbaar is dat de relatie tussen [geïntimeerde] en (de HR-afdeling van) Arvato enigszins onder druk is gezet door de discussie tussen partijen over de re-integratie van [geïntimeerde] , maar dat onvoldoende is aangevoerd om te kunnen concluderen dat de arbeidsverhouding tussen partijen zodanig is verstoord dat van Arvato in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Ook grief 11 faalt.
h-grond
3.12
Arvato heeft gesteld dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ten onrechte niet op de zogenoemde h-grond heeft ontbonden omdat [geïntimeerde] tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg heeft verklaard dat hij graag bij Arvato wil werken. Volgens Arvato blijkt uit de feitelijke gang van zaken echter dat dat niet het geval is. De arbeidsovereenkomst is nu al meer dan vijf jaar inhoudsloos en zal gelet op de opstelling van [geïntimeerde] ook geen inhoud meer krijgen, aldus Arvato. [geïntimeerde] heeft een en ander gemotiveerd weersproken.
3.13
Het hof acht in dit verband vooral van belang dat [geïntimeerde] recente stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt van het UWV. Zoals in r.o. 3.9 reeds is overwogen, ontbreekt in deze zaak een recent deskundigenoordeel terwijl het op de weg van Arvato had gelegen om een dergelijk stuk over te leggen ter onderbouwing van haar stellingen. Bij deze stand van zaken neemt het hof als vaststaand aan dat [geïntimeerde] nu (nog) arbeidsongeschikt is voor het verrichten van zijn werkzaamheden, dat van onwil om die werkzaamheden te hervatten bij [geïntimeerde] geen sprake is (geweest) en dat werkhervatting door [geïntimeerde] na herstel nog altijd een reële mogelijkheid is. De conclusie is dat de arbeidsovereenkomst niet definitief inhoudsloos is en dat (andere) omstandigheden die zodanig zijn dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder h BW ontbreken. Daarom faalt ook grief 12.
Proceskosten
3.14
Gezien het vorenstaande is Arvato in eerste aanleg op goede gronden in de proceskosten veroordeeld zodat ook grief 13 faalt.
Slotsom en conclusie
3.15
De slotsom luidt dat alle grieven falen. De bestreden beschikking zal worden bekrachtigd. Aan beoordeling van de - voorwaardelijke - vermeerdering van het oorspronkelijke verzoek van [geïntimeerde] hem een transitievergoeding en een billijke vergoeding toe te kennen, komt het hof daarom niet toe. Feiten of omstandigheden die, indien bewezen, tot een ander oordeel dan het voorgaande zouden kunnen leiden, zijn noch (voldoende gemotiveerd) gesteld noch (gespecificeerd) te bewijzen aangeboden, zodat het hof aan het door partijen gedane bewijsaanbod voorbij gaat. De uitkomst van het hoger beroep brengt mee dat Arvato in de kosten van de procedure in hoger beroep zal worden veroordeeld.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beslissing;
veroordeelt Arvato in de kosten van de procedure in hoger beroep en begroot deze kosten, voor zover tot heden aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen, op € 324,- aan verschotten en € 2.148,- aan salaris en op € 157,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,- voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij deze beschikking uitgesproken kostenveroordeling en betekening van deze beschikking heeft plaatsgevonden;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M.A. Verscheure, F.J. Verbeek en
M.S.A. Vegter en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2019.