ECLI:NL:GHAMS:2019:2824

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 juli 2019
Publicatiedatum
31 juli 2019
Zaaknummer
200.252.500/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur woonruimte en ontruiming na sluitingsbevel burgemeester wegens verdovende middelen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding betreffende de ontruiming van een huurwoning. De huurder, hierna aangeduid als [huurder], is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin de verhuurder, aangeduid als VPV, in het gelijk is gesteld. De verhuurder had de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden op basis van artikel 7:231 lid 2 BW, nadat de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opiumwet een sluitingsbevel had afgegeven wegens de aanwezigheid van verdovende middelen in de woning. De huurder betwistte de ontbinding en stelde dat hij geen weet had van de drugs die in zijn woning waren aangetroffen.

De feiten zijn als volgt: de huurder huurde de woning sinds 1 oktober 2017. Op 17 juni 2018 doorzocht de politie de woning en vond een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen en een vuurwapen. De burgemeester beval de sluiting van de woning, wat leidde tot de ontbinding van de huurovereenkomst door VPV. De kantonrechter oordeelde dat de verhuurder in redelijkheid tot ontbinding kon overgaan, gezien de ernst van de overtredingen.

In hoger beroep heeft het hof de grieven van de huurder verworpen. Het hof oordeelde dat de verhuurder voldoende aannemelijk had gemaakt dat de huurovereenkomst terecht was ontbonden. De huurder had onvoldoende bewijs geleverd voor zijn stelling dat hij niet op de hoogte was van de drugs in de woning. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde de huurder in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.252.500/01 KG
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 7293456 KK EXPL 18-977
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 30 juli 2019
inzake
[huurder] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. R.F. de Jong te Amsterdam,
tegen
[verhuurder] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. A. Govers-Schotten te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [huurder] en VPV genoemd.
[huurder] is bij dagvaarding van 17 december 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 22 november 2018, onder bovenvermeld zaaknummer in kort geding gewezen tussen VPV als eiseres en [huurder] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[huurder] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en VPV alsnog niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vorderingen, althans haar deze zal ontzeggen, met veroordeling van VPV in de kosten van het geding in beide instanties, inclusief de nakosten.
VPV heeft geconcludeerd dat het hof [huurder] niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn beroep, althans hem dit beroep zal ontzeggen, althans zijn grieven zal afwijzen, met veroordeling van [huurder] in de proceskosten van beide instanties, met buitengerechtelijke kosten en nakosten.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1. tot en met 1.8. de feiten opgesomd die zij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Waar nodig aangevuld met andere feiten die tussen partijen niet in geschil zijn, komen de feiten neer op het volgende.
a. Met ingang van 1 oktober 2017 heeft [huurder] de woning aan het [adres] (hierna de woning, dan wel het gehuurde) gehuurd van VPV.
b. In de bij de schriftelijk vastgelegde huurovereenkomst behorende algemene voorwaarden is in artikel 13.3 bepaald:
“Het is huurder niet toegestaan:
(…)
c. hennep of soortgelijke gewassen in het gehuurde te telen, verdovende middelen te hebben en/of daarin handel te drijven vanuit het gehuurde of enige andere activiteit te verrichten die op grond van opiumwet strafbaar zijn gesteld. Het handelen in strijd met dit verbod is dermate ernstig dat dit ontbinding van de huurovereenkomst op de kortst mogelijke termijn rechtvaardigt.”
c. [huurder] was in de periode van 20 maart 2018 tot en met 21 mei 2018 op vakantie in het buitenland.
d. Op 17 juni 2018 heeft de politie de woning doorzocht. Daarbij zijn onder meer verdovende middelen en een wapen met munitie aangetroffen. [huurder] is aangehouden en verbleef ten tijde van de uitspraak van het bestreden vonnis in voorlopige hechtenis in een penitentiaire inrichting.
e. Op last van de burgemeester van [plaats] is op 31 juli 2018 de onmiddellijke sluiting, te effectueren met ingang van 8 juli 2018, van de woning bevolen, voor de duur van drie maanden. In het bevel tot sluiting is onder meer opgenomen:

“Tijdens voornoemde controle is in het pand, gelegen op het perceel [adres] , een grote hoeveelheid softdrugs, een kleine hoeveelheid harddrugs en een vuurwapen aangetroffen. Naast deze drugs en het vuurwapen met bijbehorende munitie zijn goederen aangetroffen die gebruikt worden voor het wegen en verpakken van drugs.

In een kast in de woning werd een tas met tien gesealde blokken met een bruine substantie, vermoedelijk hasj, aangetroffen. Verder werden in een keukenkast plakken hasj en mogelijk LSD aangetroffen in een seal bag. Ook werden een aantal apparaten om verpakking mee vacuüm te zuigen, een weegschaal en verpakkingsmateriaal aangetroffen.”
f. [huurder] heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit tot sluiting. Het bezwaar is ongegrond verklaard. [huurder] heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
g. Bij e-mail van 8 oktober 2018 heeft VPV de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden op grond van artikel 7:231 lid 2 BW.
h. Bij e-mail van 11 oktober 2018 heeft [huurder] de buitengerechtelijke ontbinding vernietigd.
i. Nadat het bestreden vonnis was gewezen, heeft [huurder] de woning ontruimd ter beschikking van VPV gesteld.

3.Beoordeling

3.1.
VPV heeft in eerste aanleg, samengevat, gevorderd dat [huurder] in kort geding zou worden veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde binnen drie dagen na betekening van het vonnis, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag, alsmede tot betaling van de proces- en nakosten. Aan haar vorderingen heeft VPV, primair, ten grondslag gelegd dat zij gelet op de ernst van de overtreding die ten grondslag ligt aan de sluiting van het gehuurde door de burgemeester in redelijkheid van haar bevoegdheid tot buitengerechtelijke ontbinding gebruik heeft gemaakt, en, subsidiair, dat [huurder] zodanig tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen op grond van de huurovereenkomst en de daarbij behorende algemene voorwaarden dat ontbinding van de huurovereenkomst in rechte gerechtvaardigd is.
3.2.
De kantonrechter heeft, kort gezegd, de vorderingen van VPV toegewezen, met uitzondering van de gevorderde dwangsom. Daartoe heeft de kantonrechter, voor zover in hoger beroep van belang, ten aanzien van de primaire grondslag het navolgende overwogen. In de woning is een grote hoeveelheid drugs, 16 kilo hasj, aangetroffen. Het is niet aannemelijk dat [huurder] geen weet heeft gehad van de door de politie aangetroffen zaken. Zelfs als hij, zoals hij stelt, niets te maken zou hebben gehad met de aanwezigheid van drugs in de woning, dient het voor zijn rekening en risico te komen dat de woning kennelijk als opslagplaats voor drugs is gebruikt. VPV hoeft het voorhanden hebben van een dergelijke hoeveelheid drugs en aanverwante zaken in haar woningen niet te accepteren, omdat dit kan leiden tot onveiligheid voor omwonenden vanwege de aanzuigende werking op criminele activiteiten (gevaar van ripdeals) of overlast voor de omgeving. VPV heeft er daarom belang bij om ook tegen de opslag van softdrugs in haar woningen streng op te treden. Of voornoemde risico’s zich daadwerkelijk hebben gerealiseerd, is daarbij niet van belang. Dat [huurder] blijkens de door hem ingebrachte verklaringen als een aardige buurman wordt ervaren, maakt niet dat deze risico’s niet hebben bestaan. De overlast voor de omgeving heeft zich hier in die zin wel gerealiseerd dat de politie bij de inval in de woning een aanzienlijke hoeveelheid verboden verdovende middelen heeft aangetroffen en daarom de woning heeft dichtgetimmerd. De kantonrechter heeft voorshands geoordeeld dat VPV in redelijkheid tot buitengerechtelijke ontbinding kon overgaan. De argumenten van [huurder] zijn volgens de kantonrechter onvoldoende om tot het oordeel te komen dat de uitkomst van de afweging van zijn woonrecht tegenover de ernst van de feiten als disproportioneel moet worden beschouwd.
3.3.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [huurder] met zijn grieven op.
3.4.
In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van VPV in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende is dan ook een voorlopig oordeel.
3.5.
Met de grieven 1, 2, 3 en 5 bestrijdt [huurder] de overwegingen van de kantonrechter als hiervoor onder 3.2. weergegeven. Deze lenen zich voor gezamenlijke behandeling. [huurder] heeft aangevoerd dat hij geen weet heeft gehad van de door de politie in de woning aangetroffen spullen. Zowel de hasj als het vuurwapen bevonden zich op plaatsen waar hij niet dagelijks keek. De hasj zat in een dichtgemaakte boodschappentas, die was opgeborgen in een werkkast en die nauwelijks opviel tussen de overige in de kast opgeborgen goederen. Het vuurwapen en de patronen lagen onder het matras van een bed verstopt. De aangetroffen LSD lag in de keukenla en betrof een zeer geringe hoeveelheid voor eigen gebruik. Hij heeft zich vrijwillig bij de politie gemeld; als hij geweten had dat de betreffende zaken in de woning waren opgeslagen, zou hij het risico van een huiszoeking niet hebben genomen. Kennelijk heeft een derde, hij weet niet wie, de desbetreffende zaken in zijn woning gelegd. Hij kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor alle gedragingen van derden in de woning. Aanloop of een andere vorm van overlast heeft zich niet voorgedaan. De buren omschrijven hem als een aardige man en hebben geen overlast ervaren. Ter staving hiervan verwijst [huurder] naar twee door hem overgelegde verklaringen van buren. Ook het dichttimmeren van de woning is geen overlast die ontbinding van de huurovereenkomst kan rechtvaardigen. De te maken belangenafweging dient derhalve in zijn voordeel uit te vallen. Na zijn detentie heeft hij er behoefte aan te kunnen resocialiseren in zijn eigen woning. Als hij geen eigen woning heeft, zal hij dakloos worden met alle daaraan verbonden negatieve gevolgen. VPV heeft er nauwelijks belang bij dat hij niet terugkeert in zijn woning. Het is onder deze omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat VPV een beroep heeft gedaan op de ontbinding van de huurovereenkomst. Aldus telkens [huurder] .
3.6.
Het hof stelt voorop dat VPV de bevoegdheid toekwam de huurovereenkomst op grond van artikel 7:231 lid 2 BW te ontbinden indien door gedragingen in het gehuurde in strijd met artikel 2 of 3 van de Opiumwet was gehandeld en het gehuurde daarom op grond van artikel 13b van die wet was gesloten, hetgeen blijkens voormeld bevel tot sluiting het geval was. [huurder] heeft op zichzelf ook niet betwist dat er in de woning drugs aanwezig waren. De kantonrechter heeft dan ook terecht geoordeeld dat in dit geschil (slechts) aan de orde is of VPV in redelijkheid van die bevoegdheid tot ontbinding gebruik heeft gemaakt, gelet op het woonrecht van [huurder] (artikel 8 EVRM) en de maatstaven van redelijkheid en billijkheid.
3.7.
Uit het bevel tot sluiting volgt dat in de woning een grote hoeveelheid softdrugs, een kleine hoeveelheid harddrugs, een vuurwapen met bijbehorende munitie en goederen die gebruikt worden voor het wegen en verpakken van drugs door de politie zijn aangetroffen. Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat het verweer van [huurder] dat hij geen weet had van deze spullen, gelet op de hoeveelheid drugs, onder meer 16 kilo hasj, en de andere zaken die zijn aangetroffen in de woning, gelet op de plaatsen waar die spullen volgens het bevel tot sluiting zijn aangetroffen (in een kast in de woning en in een keukenkast) en gelet op het feit dat [huurder] op dat moment al een maand terug was van vakantie, onaannemelijk is. Dat een voor [huurder] onbekende derde die goederen buiten zijn medeweten om in de woning zou hebben opgeslagen, is naar het oordeel van het hof, zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, ongeloofwaardig. De stelling van [huurder] dat hij zich vrijwillig bij de politie heeft gemeld en dat hij dat niet zou hebben gedaan als hij op de hoogte was geweest van de aanwezigheid van de goederen gelet op het risico van een huiszoeking, is niet doorslaggevend voor een ander oordeel.
Het hof is van oordeel dat voorshands voldoende aannemelijk is dat VPV in redelijkheid van haar bevoegdheid tot ontbinding gebruik heeft gemaakt en als gevolg daarvan is haar vordering tot ontruiming van de woning terecht door de kantonrechter toegewezen. Dat [huurder] de woning na zijn detentie nodig heeft om te kunnen resocialiseren en nooit overlast heeft veroorzaakt, legt, afgezet tegen het belang van VPV, onvoldoende gewicht in de schaal om tot een ander oordeel te komen. Hetgeen overigens door [huurder] is aangevoerd is niet van dien aard dat de bodemrechter naar verwachting zal beslissen dat sprake is van disproportionaliteit of dat de ontbinding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De grieven 1, 2, 3 en 5 falen.
3.8.
Grief 4 ziet op het oordeel van de kantonrechter ten aanzien van de subsidiaire grondslag van de vordering van VPV. Vanwege het falen van de hiervoor besproken grieven, gericht tegen de primaire grondslag van de vordering van VPV, behoeft deze grief geen behandeling meer.
3.9.
De slotsom is dat geen van de grieven succes heeft. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
3.10.
[huurder] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [huurder] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van VPV begroot op € 726,- aan verschotten en € 1.074,- voor salaris en op € 157,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.K. Veldhuijzen van Zanten, J.C.W. Rang en S. van Gulijk en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2019.