ECLI:NL:GHAMS:2019:2824
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep kort geding
- Rechtspraak.nl
Huur woonruimte en ontruiming na sluitingsbevel burgemeester wegens verdovende middelen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding betreffende de ontruiming van een huurwoning. De huurder, hierna aangeduid als [huurder], is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin de verhuurder, aangeduid als VPV, in het gelijk is gesteld. De verhuurder had de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden op basis van artikel 7:231 lid 2 BW, nadat de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opiumwet een sluitingsbevel had afgegeven wegens de aanwezigheid van verdovende middelen in de woning. De huurder betwistte de ontbinding en stelde dat hij geen weet had van de drugs die in zijn woning waren aangetroffen.
De feiten zijn als volgt: de huurder huurde de woning sinds 1 oktober 2017. Op 17 juni 2018 doorzocht de politie de woning en vond een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen en een vuurwapen. De burgemeester beval de sluiting van de woning, wat leidde tot de ontbinding van de huurovereenkomst door VPV. De kantonrechter oordeelde dat de verhuurder in redelijkheid tot ontbinding kon overgaan, gezien de ernst van de overtredingen.
In hoger beroep heeft het hof de grieven van de huurder verworpen. Het hof oordeelde dat de verhuurder voldoende aannemelijk had gemaakt dat de huurovereenkomst terecht was ontbonden. De huurder had onvoldoende bewijs geleverd voor zijn stelling dat hij niet op de hoogte was van de drugs in de woning. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde de huurder in de proceskosten.