Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[geïntimeerde sub 1] ,
[geïntimeerde sub 2],
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
Voor akkoord mits uitgaande bestaande situatie (meer dan 20 jaar)’
3.Beoordeling
grief Iwordt aangemerkt als een voorwaardelijke grief, die slechts ter beoordeling voorligt wanneer grief II faalt.
grief IIis van belang het ook door de rechtbank tot uitgangspunt genomen arrest van de Hoge Raad van 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:309. Daarin heeft de Hoge Raad, voor zover hier van belang, overwogen dat de wetgever ervoor heeft gekozen het beroep op eigendomsverkrijging (in de zin van artikel 3:314 lid 2 BW in verbinding met artikel 3:105 lid 1 BW) niet te ontzeggen aan de partij zelf die de zaak te kwader trouw in bezit heeft genomen, maar dat deze keuze van de wetgever onverlet laat dat deze partij wel bloot kan staan aan een vordering uit onrechtmatige daad van de (voormalige) rechthebbende die zijn eigendom aan die partij heeft verloren door de werking van artikel 3:105 BW. Ook heeft de Hoge Raad overwogen dat het in een dergelijk geval voor de hand ligt dat de rechter, wanneer de (voormalige) rechthebbende dat vordert en de occupant nog steeds eigenaar is, deze laatste op de voet van artikel 6:103 BW veroordeelt om bij wijze van schadevergoeding de wederrechtelijk in bezit genomen zaak aan de benadeelde in eigendom over te dragen. Daarbij heeft de Hoge Raad opgemerkt dat de benadeelde, indien het gaat om een onroerende zaak, in de regel niet, bij wijze van eigen schuld of ten betoge dat causaal verband ontbreekt, kan worden tegengeworpen dat deze heeft nagelaten regelmatig onderzoek te doen naar eventuele inbezitnemingen van zijn zaak door onbevoegden en dat van een grondeigenaar niet kan worden verlangd dat hij zijn percelen periodiek op bezitsinbreuken controleert als daarvoor geen concrete aanleiding bestaat – in het bijzonder niet voor zover die percelen moeilijk begaanbaar of moeilijk toegankelijk zijn – op straffe van het verval of de beperking van zijn aanspraken op schadevergoeding jegens degenen die de hem toebehorende grond wederrechtelijk in bezit hebben genomen. Daarom kan het achterwege laten van dergelijke periodieke inspecties in de regel niet worden aangemerkt als een aan de eigenaar toerekenbare omstandigheid waarvan het verlies van de eigendom mede het gevolg is, aldus nog steeds de overwegingen in het arrest van de Hoge Raad.