ECLI:NL:GHAMS:2019:2795

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 juli 2019
Publicatiedatum
30 juli 2019
Zaaknummer
23-000566-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen uitlokking beroving met geweld en dreiging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1993, was betrokken bij een beroving die was uitgelokt door hem en twee medeverdachten. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 79 dagen en een taakstraf van 240 uren. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft de ernst van het feit en de rol van de verdachte in de beroving in overweging genomen. De verdachte had samen met medeverdachten een plan bedacht om een slachtoffer te beroven door hem een valse deal voor te spiegelen. Tijdens de beroving werd geweld gebruikt en er werd met een vuurwapen gedreigd. Het hof oordeelde dat de verdachte een essentiële rol had gespeeld in de beroving en dat de aard en ernst van het feit een vrijheidsbenemende straf vereisten. Uiteindelijk heeft het hof de gevangenisstraf vastgesteld op 14 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de strafoplegging, maar het vonnis voor het overige bevestigd. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000566-18
datum uitspraak: 23 juli 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 februari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-665251-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 juli 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

In hetgeen ter terechtzitting is aangevoerd ten aanzien van de bewezenverklaring ziet het hof geen aanleiding af te wijken van het vonnis. Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging en de motivering daarvan -in zoverre zal het vonnis worden vernietigd- en met dien verstande dat het hof een bewijsmiddel aanpast.

Aanpassing bewijsmiddel

Het hof
wijzigthet in de aanvulling verkort vonnis onder 1 opgenomen bewijsmiddel zodat het luidt als volgt.
1.
Proces-verbaal ter terechtzitting van 31 januari 2018 met als verklaring van verdachte:
[naam1] (het hof begrijpt hier en hierna: [naam1] ) vertelde mij dat hij geld was kwijtgeraakt bij een mislukte deal. Dat verhaal vertelde ik verder en zo is het begonnen. Ik vertelde het ook aan [medeverdachte] .
Ik wist dat er op de avond van het incident geen schoenen geleverd zouden worden. Ik had dit samen met [medeverdachte] besproken. [naam1] onderhield contact met [medeverdachte] en met mij.
[naam2] is erbij betrokken dankzij [medeverdachte] . We hebben met z’n drieën in de shisha lounge afgesproken. De locatie heb ik later pas doorgekregen. Ik was op de bewuste avond aan het werk, ik werd opgehaald en we zijn naar de plaats van het delict gereden. Ik wist niet om hoeveel geld het ging. Het ging wel om meer dan € 300.000. [naam1] had mij verteld dat hij naar Duitsland zou rijden om geld van een vriend te lenen. Hij wilde om die reden ook iets later afspreken. [medeverdachte] was vrij en dus hield zij mij op de hoogte. Zij hoorde alles van
[naam2] en vertelde dat aan mij. We hadden ook contact met [naam1] .
Ik wachtte op de plaats van het delict samen met [naam1] en met zijn vriend. Toen kwamen er mannen met bivakmutsen en pistolen. Toen er werd geschoten ben ik naar de auto gerend.
[naam1] wachtte op degene die de schoenen zou brengen. Ik dacht eerst dat ik niet bij de deal aanwezig hoefde te zijn, maar dat moest toch wel in verband met de geloofwaardigheid.
Ik heb na afloop van het incident € 2.000 gekregen van [naam2] .

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 79 dagen, met aftrek van voorarrest en een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met twee collega’s schuldig gemaakt aan het opzettelijk uitlokken van een beroving. Er is een plan bedacht om iemand een mooie deal voor te spiegelen en deze persoon vervolgens door anderen te laten beroven. Bij de beroving is geweld gebruikt, gedreigd met een vuurwapen en er is uiteindelijk ook geschoten. Dit maakt dat het voor de slachtoffers zeer beangstigend is geweest. [slachtoffer] is mishandeld, [naam1] is bedreigd en samen zijn zij van een groot bedrag beroofd. Ook worden door dergelijke gedragingen in de samenleving levende gevoelens van onveiligheid versterkt.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op het voorgaande en in het bijzonder de aard en de ernst van het feit niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een vrijheidsbeneming met zich brengt. Zoals ook door de rechtbank is overwogen heeft de verdachte de beroving niet alleen uitgelokt, maar heeft hij ook een essentiële rol gespeeld bij de beroving. Verdachte was samen met [medeverdachte] op de met de slachtoffers afgesproken plek. Toen ‘de partij schoenen’ maar niet kwam hebben zij ervoor gezorgd dat [naam1] en [slachtoffer] zijn blijven wachten. Tijdens de beroving was de verdachte aanwezig met [medeverdachte] en hebben zij niet ingegrepen. Zo vormde hij met [medeverdachte] een onmisbare schakel bij de beroving, want zonder deze bijdrage waren [slachtoffer] en [slachtoffer] vertrokken voordat de beroving had kunnen plaatsvinden. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan.
Anderzijds spreekt in het voordeel van de verdachte dat hij blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 25 juni 2019 niet eerder strafrechtelijk was veroordeeld, dat hij goed heeft meegewerkt met de reclassering en een training delictspreventie heeft afgerond en dat hij zijn leven, afgezien van dit feit, op orde lijkt te hebben.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden acht het hof in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, zoals door de advocaat-generaal gevorderd, passend voor het onderhavige feit. In aanmerking genomen dat de strafvervolging van de verdachte in de hoger beroep fase weliswaar niet onredelijk lang, maar wel onwenselijk lang heeft geduurd, is het hof van oordeel dat matiging van die straf op zijn plaats is. Zoals hiervoor overwogen houdt het hof bij de strafbepaling rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar het hof ziet hierin geen aanleiding tot (verdere) matiging van de passend geachte straf. Gelet op de ernst van het feit kan niet, zoals bepleit door de raadsman, worden volstaan met een lagere straf dan de op te leggen straf.
Het hof komt, al het vorenstaande afwegende en in het bijzonder ook rekening houdend met de tijd die inmiddels is verstreken sedert het bewezen verklaarde feit, tot het oordeel dat thans oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht passend en geboden is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
7 (zeven) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, mr. R.D. van Heffen en mr. M. Iedema, in tegenwoordigheid van mr. S.M. Schouten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 juli 2019.
Mrs. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen en R.D. van Heffen zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]