In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 februari 2018. De verdachte, geboren in 1993, was betrokken bij een beroving die was uitgelokt door hem en twee oud-collega's. Het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin de verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 100 dagen en een taakstraf van 240 uren. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd, met uitzondering van de bewezenverklaring, en heeft de strafmaat herzien. De verdachte had een belangrijke rol gespeeld in het berovingsplan, waarbij geweld was gebruikt en gedreigd met een vuurwapen. Het hof heeft de ernst van het feit en de rol van de verdachte in de overval in overweging genomen bij het bepalen van de straf. Uiteindelijk is de gevangenisstraf vastgesteld op 14 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft ook rekening gehouden met het feit dat de verdachte een 'first offender' was en dat hij zijn leven op orde leek te hebben, maar heeft geconcludeerd dat de ernst van het feit een zwaardere straf rechtvaardigde. De beslissing van het hof is genomen in het kader van de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.