ECLI:NL:GHAMS:2019:2787

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 juli 2019
Publicatiedatum
29 juli 2019
Zaaknummer
23/004202-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake mishandeling van opsporingsambtenaren

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1999, was aangeklaagd voor mishandeling van twee buitengewoon opsporingsambtenaren op 18 augustus 2017 in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het bijten van slachtoffer 1 in de hand en het gooien van een fiets tegen slachtoffer 2. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat dit slechts een aantekening bevatte volgens artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de hem ten laste gelegde feiten heeft begaan en heeft geoordeeld dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is eerder veroordeeld voor geweldsgerelateerde feiten, wat in zijn nadeel is meegewogen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 30 uur, subsidiair 15 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken met een meldplicht bij de reclassering. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in aanmerking genomen, evenals de positieve ontwikkeling van de verdachte in zijn persoonlijke leven. De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke jeugddetentie is afgewezen. Het hof heeft de bijzondere voorwaarden voor de proeftijd vastgesteld en toezicht door de reclassering opgelegd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004202-18
datum uitspraak: 25 juli 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 31 oktober 2018 in de strafzaak onder de parketnummers 13-053128-18 en 15-760089-16 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 juli 2019.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 augustus 2017 te Amsterdam [slachtoffer 1] heeft mishandeld door deze met kracht in diens linkerhand te bijten;
2.
hij op of omstreeks 18 augustus 2017 te Amsterdam, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door met kracht een fiets tegen de benen, althans tegen het lichaam, van voornoemde [slachtoffer 2] te gooien.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 18 augustus 2017 te Amsterdam [slachtoffer 1] heeft mishandeld door deze met kracht in diens linkerhand te bijten;
2.
hij op 18 augustus 2017 te Amsterdam, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door met kracht een fiets tegen de benen van voornoemde [slachtoffer 2] te gooien.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert op:
Telkens
: mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 2 weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 30 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de reclassering.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van twee buitengewoon opsporingsambtenaren [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. De verdachte bemoeide zich met de uitoefening van hun werkzaamheden. Op het moment dat de verdachte werd gezegd weg te gaan door de opsporingsambtenaren, omdat zij werden verstoord in hun werkzaamheden door de verdachte, werd hij agressief en heeft hij een fiets tegen [slachtoffer 2] aangegooid en heeft hij vervolgens in een worsteling [slachtoffer 1] gebeten. Het hof acht dit ernstige feiten, omdat de verdachte hiermee inbreuk op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers heeft gemaakt en deze mishandelingen (fysieke) gevolgen hebben gehad voor de slachtoffers. Door aldus te handelen heeft de verdachte – die zich, zoals hij ter terechtzitting ook heeft gezegd in te zien, van het begin af aan niet had moeten bemoeien met het werk van de opsporingsambtenaren – op geen enkele wijze respect getoond voor deze gezagsdragers, hetgeen het hof hem in het bijzonder aanrekent.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 25 juni 2019 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van geweldsgerelateerde feiten, dit weegt het hof in het nadeel mee.
Het hof heeft met betrekking tot de persoon van de verdachte acht geslagen op het reclasseringsadvies van 4 juli 2019, waarin is geadviseerd het volwassen strafrecht toe te passen. Het hof neemt dit advies over nu de leeftijd van de verdachte, zijn attitude en vaardigheden, persoonlijkheid en de aard en de ernst van de delicten of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan geen reden geven af te wijken van de hoofdregel van berechting volgens het meerderjarigenstrafrecht.
In het voordeel van de verdachte weegt het hof mee hij een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. De verdachte heeft zinvolle dagbesteding (hij werkt 40 tot 48 uur per week in een kringloopwinkel) en zijn werkgever is heel positief over de verdachte. De inzet van de verdachte en zijn mogelijkheden om zijn leven op een positief spoor te houden zijn evident. De reclassering heeft geadviseerd om een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde een meldplicht. Deze voorwaarde is geadviseerd om de verdachte bij te staan in het kiezen van een haalbaar en wenselijk toekomstperspectief en bij het zetten van de daarvoor nodige stappen.
Het hof zal de verdachte veroordelen tot een taakstraf van 30 uur, subsidiair 15 dagen hechtenis. Daarnaast zal het hof aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken opleggen met als bijzondere voorwaarde een meldplicht. Met oplegging van deze voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof acht, alles afwegende, een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 20 april 2017 door de rechtbank Noord-Holland opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 90 dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof acht met de advocaat-generaal en de raadsman termen aanwezig om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.

Voorwaardelijk verzoek

Nu het hof bij de strafoplegging en de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging niet ten nadele van de verdachte afwijkt van de vordering van de advocaat-generaal, behoeft het voorwaardelijk verzoek van de raadsman tot terugwijzing van de zaak in verband met betekeningsperikelen geen bespreking.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde datde veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd bij reclassering op de Vincent van Goghweg 71-93 te Zaandam te melden, dan wel een andere door deze vestiging aangewezen vestiging van de reclassering, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt de verdachte tot
een taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 26 oktober 2018, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 20 april 2017 door de rechtbank Noord-Holland , parketnummer 15-760089-16, voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie voor de duur van 90 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. J.H.C. van Ginhoven, en mr. A.M. Kengen, in tegenwoordigheid van mr. S. Grote Ganseij, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 juli 2019.
mrs. R. Kuiper en A.M. Kengen zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]