ECLI:NL:GHAMS:2019:2691

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 juli 2019
Publicatiedatum
24 juli 2019
Zaaknummer
200.246.188/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid Vereniging van Eigenaren voor eigen risico bij waterschade

In deze zaak heeft de Vereniging van Eigenaren (VvE) een lid aansprakelijk gesteld voor een eigen risico van € 3.000,00 dat door de opstalverzekeraars werd gehanteerd na een wijziging van de verzekering. Het lid, [geïntimeerde], stelde dat de VvE hem niet naar behoren had geïnformeerd over deze wijziging en het voortaan geldende eigen risico. De VvE was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter dat de vordering van [geïntimeerde] had toegewezen. Het hof oordeelde dat de VvE niet aansprakelijk was voor de schade van [geïntimeerde] omdat deze schade niet causaal aan het nalaten van de VvE kon worden toegerekend. Het hof concludeerde dat [geïntimeerde] niet had aangetoond dat hij, indien hij tijdig was geïnformeerd, een aanvullende verzekering zou hebben afgesloten. De vordering van [geïntimeerde] werd afgewezen en hij werd veroordeeld tot terugbetaling van het bedrag dat de VvE hem eerder had betaald, vermeerderd met rente.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.246.188/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: 6803678 CV EXPL 18-7515
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 23 juli 2019
inzake
VERENIGING VAN EIGENAARS GEBOUW LAURIERHOF IN HET PROJECT HOF VAN OSDORP TE AMSTERDAM,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
advocaat: mr. M.J. de Best te Utrecht,
t e g e n
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. B.R. Capaan te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna de VvE en [geïntimeerde] genoemd.
De VvE is bij dagvaarding van 30 augustus 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 14 juni 2018, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en de VvE als gedaagde.
Partijen hebben hierna de volgende stukken ingediend:
  • memorie van grieven, met producties;
  • memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
De VvE heeft geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest het bestreden vonnis zal vernietigen, de vordering van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen en [geïntimeerde] zal veroordelen tot terugbetaling van hetgeen de VvE hem uit hoofde van het bestreden vonnis heeft betaald (een bedrag van € 4.486,94), met rente, met beslissing over de proceskosten, met nakosten en rente.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met beslissing over de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs aangeboden.

2.De beoordeling

2.1.
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende (gemotiveerd) weersproken staat tussen partijen het volgende vast.
( a) [geïntimeerde] is sinds eind 2007 (mede)eigenaar van het appartementsrecht met betrekking tot de woning aan de [adres] (verder: de woning). Als zodanig is hij sindsdien lid van de VvE.
( b) Aanvankelijk was het gebouw waartoe de woning behoort door de VvE tegen onder meer waterschade verzekerd via Kok Assurantiën B.V. De verzekeraars bij wie de verzekering werd ondergebracht hanteerden aanvankelijk geen eigen risico voor waterschade.
( c) In augustus 2013 heeft de VvE voormelde verzekering verlengd via Rivez Assurantiën en Risicobeheer B.V. (verder: Rivez), met dien verstande dat de verzekeraars sindsdien een eigen risico van € 3.000,00 per schadegeval hanteerden, omdat gedurende de looptijd van de verzekering tot augustus 2013 veel lekkageschade was geclaimd.
( d) Als gevolg van een lekkage in de woning op 16 september 2015 heeft [geïntimeerde] schade geleden, namens de verzekeraar vastgesteld op € 7.125,00. Rivez heeft in verband hiermee de VvE een bedrag van in totaal € 4.125,00 (voormeld schadebedrag minus het eigen risico van € 3.000,00) uitgekeerd, welk bedrag de VvE vervolgens heeft betaald aan [geïntimeerde] .
( e) Bij brief van zijn toenmalige advocaat van 15 december 2016 heeft [geïntimeerde] de VvE gesommeerd tot betaling van, kort gezegd, het door Rivez gehanteerde eigen risico van € 3.000,00, waarvoor [geïntimeerde] de VvE aansprakelijk houdt. De VvE heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen en voormeld bedrag niet aan [geïntimeerde] betaald.
2.2.
In de eerste aanleg van dit geding heeft [geïntimeerde] van de VvE de betaling gevorderd van voormeld bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten ten belope van € 514,25. De VvE is weliswaar verschenen maar heeft niet van antwoord gediend, waarna de kantonrechter bij het bestreden vonnis de vordering van [geïntimeerde] , als niet weersproken, heeft toegewezen en de VvE in de proceskosten heeft verwezen.
2.3.
De grief houdt, kort gezegd, in dat de kantonrechter de vordering van [geïntimeerde] ten onrechte heeft toegewezen. Het hof oordeelt als volgt.
2.4.
[geïntimeerde] heeft aan zijn vordering allereerst ten grondslag gelegd, samengevat, dat de VvE hem destijds ervan op de hoogte had moeten stellen dat zij de verzekering had overgesloten en dat voortaan bij waterschade een eigen risico van € 3.000,00 per schadegeval zou gelden. De VvE is vanwege deze nalatigheid aansprakelijk voor dat deel van de (water)schade van [geïntimeerde] dat niet door de verzekering was gedekt, te weten voormeld bedrag van € 3.000,00. Aldus [geïntimeerde] .
2.5.
De VvE heeft onder meer ten verwere aangevoerd dat niet is gesteld of gebleken dat [geïntimeerde] , ook nadat hij bekend was geworden met de huidige polisvoorwaarden, een (aanvullende) opstalverzekering heeft gesloten en dat het daarom niet aannemelijk is dat hij, als hij destijds bekend zou zijn geweest met het vanaf de prolongatie geldende eigen risico voor waterschade, een dergelijke verzekering (wel) zou hebben gesloten. [geïntimeerde] heeft in reactie hierop niet gesteld dat hij inmiddels een (aanvullende) opstalverzekering heeft gesloten. Er dient daarom van te worden uitgegaan dat dit niet het geval is. Tegen die achtergrond lag het op de weg van [geïntimeerde] niet alleen om voldoende duidelijk te stellen dat hij destijds, als de VvE hem deugdelijk van het voortaan geldende eigen risico op de hoogte zou hebben gesteld, een (aanvullende) verzekering zou hebben gesloten maar ook om uit te leggen waarom hij dat toen wel zou hebben gedaan, terwijl hij dat in feite (nog steeds) niet heeft gedaan. Omdat [geïntimeerde] op dit punt geen enkele helderheid heeft verschaft, moet het ervoor worden gehouden dat [geïntimeerde] destijds niet een (aanvullende) verzekering zou hebben gesloten, als de VvE hem van het eigen risico op de hoogte zou hebben gesteld. Anders dan [geïntimeerde] meent, is deze kwestie wel degelijk van belang. Immers, nu ervan moet worden uitgegaan dat [geïntimeerde] , als de VvE hem destijds naar behoren zou hebben ingelicht over het voortaan geldende eigen risico, geen (aanvullende) verzekering zou hebben gesloten, kan niet worden geoordeeld dat de thans door hem van de VvE gevorderde schade causaal aan het nalaten van de VvE kan worden toegerekend. [geïntimeerde] zou deze schade namelijk ook hebben geleden ingeval van juiste informatieverschaffing door de VvE.
2.6.
Reeds op grond van het voorgaande slaagt de grief. Hierbij wordt opgemerkt dat de enkele stelling van [geïntimeerde] dat de VvE zich kosten heeft bespaard door een verzekering aan te gaan met een hoog eigen risico, wat daar verder ook van zij, niet leidt tot de conclusie dat zij gehouden is de nadelen als gevolg van deze collectieve besparing te dragen door, kort gezegd, [geïntimeerde] zijn eigen risico te vergoeden. Overigens heeft [geïntimeerde] niet weersproken dat de verzekeraars de VvE in 2013 voor de keuze hebben gesteld om hetzij een veel hogere premie te gaan betalen of een eigen risico van € 3.000,00 voor waterschade te accepteren en dat zij na overleg met haar financieel beheerder heeft gekozen voor het laatste.
2.7.
De conclusie is dat de vordering van [geïntimeerde] – onder vernietiging van het bestreden vonnis – alsnog zal worden afgewezen. [geïntimeerde] zal bovendien worden veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen de VvE hem uit hoofde van het bestreden vonnis heeft voldaan, met rente. De VvE heeft in dit kader onweersproken gesteld dat zij [geïntimeerde] op 1 augustus 2018 een bedrag van € 4.486,94 heeft betaald. Alle andere stellingen van partijen over en weer kunnen onbesproken blijven.
2.8.
[geïntimeerde] heeft geen concrete stellingen te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot een andere beslissing zouden kunnen leiden. Zijn bewijsaanbod wordt daarom als niet ter zake dienend van de hand gewezen.
2.9.
[geïntimeerde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties.

3.De beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis en, opnieuw recht doende, wijst de vordering van [geïntimeerde] af;
veroordeelt [geïntimeerde] tot (terug)betaling aan de VvE van hetgeen de VvE hem uit hoofde van het bestreden vonnis heeft betaald, te weten een bedrag van € 4.486,94, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 augustus 2018 tot aan de dag der voldoening;
verwijst [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van de VvE gevallen en tot op heden begroot op nihil;
verwijst [geïntimeerde] in de kosten van het appel, aan de zijde van de VvE gevallen tot op heden begroot op € 825,91 voor verschotten, € 759,00 voor salaris van de advocaat, € 157,00 voor nasalaris en € 82,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, alles te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de veertiende dag na dit arrest;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.K. Veldhuijzen van Zanten, R.J.M. Smit en C. Uriot en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2019.