In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 juli 2019 uitspraak gedaan in een hoger beroep van Intermediaire Voorschotbank B.V. tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. De zaak betreft een bevoegdheidsincident waarbij de vraag centraal staat of de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van een geschil dat voortvloeit uit een consumentenovereenkomst. Intermediaire Voorschotbank had een kredietovereenkomst gesloten met de geïntimeerde, die ten tijde van de overeenkomst in Nederland woonde, maar later naar België verhuisde. De kantonrechter had zich onbevoegd verklaard op basis van de Brussel I-bis Verordening, die bepaalt dat de rechter van de lidstaat waar de consument woonachtig is, bevoegd is. Het hof bevestigde deze beslissing en oordeelde dat de rechtsvordering van Intermediaire Voorschotbank uitsluitend voor de Belgische rechter kan worden gebracht. Het hof verwierp de grieven van Intermediaire Voorschotbank en bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, waarbij de proceskosten voor rekening van Intermediaire Voorschotbank kwamen.