ECLI:NL:GHAMS:2019:2664

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 maart 2019
Publicatiedatum
23 juli 2019
Zaaknummer
23-001580-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na verduistering in dienstbetrekking

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie, die voortvloeit uit een eerdere veroordeling van de verdachte voor verduistering in dienstverband. De verdachte, geboren in 1972, was eerder veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 11.010,50 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, vastgesteld op € 11.700,00. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze vonnissen.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 27 februari 2019 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt vastgesteld op € 11.590,00, terwijl de raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat dit bedrag gematigd dient te worden, gezien de omstandigheden van de zaak. De raadsman stelde dat de verdachte nog vergoedingen van haar werkgever tegoed had, waaronder salaris en vakantiegeld, en dat het daadwerkelijk verkregen voordeel lager was dan het bedrag dat verduisterd was.

Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal gehonoreerd en vastgesteld dat de verdachte € 11.590,00 wederrechtelijk heeft verkregen. Echter, het hof heeft ook rekening gehouden met de omstandigheden van de zaak en de betalingsverplichting gematigd tot € 10.000,00. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat is opgelegd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001580-18 (ontneming)
datum uitspraak: 13 maart 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 19 april 2018 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer
13-155145-14 tegen de veroordeelde
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting
zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 11.700,00.
De veroordeelde is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 19 januari 2016
-kort gezegd- veroordeeld ter zake van verduistering gepleegd in dienstverband.
Vervolgens is door de politierechter in de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 19 april 2018
het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 11.700,00 en de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 11.010,50 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De veroordeelde is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 13 maart 2019 veroordeeld ter zake van -kort gezegd- verduistering van € 11.590,00 gepleegd in dienstverband.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
27 februari 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de veroordeelde en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt vastgesteld op € 11.590,00 en dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 11.590,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat het gevorderde bedrag van € 11.590,00 dient te worden gematigd gelet op de omstandigheden van het geval. De verduistering van het geld heeft plaatsgevonden op de laatste werkdag van de veroordeelde. De veroordeelde had nog vergoedingen van haar werkgever tegoed, waaronder salaris en vakantiegeld. De uitbetaling hiervan heeft nimmer plaatsgevonden. Het daadwerkelijk verkregen voordeel van de veroordeelde is dan ook lager dan de weggenomen € 11.590,00.
Oordeel van het hof
Bij arrest van 13 maart 2019 is de veroordeelde veroordeeld wegens verduistering in dienstverband
van € 11.590,00. Dit bedrag merkt het hof aan als door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Het hof acht zonder meer aannemelijk en ook terecht dat de werkgever van de veroordeelde
- uit hoofde van compensatie - niet is overgegaan tot uitbetaling van hetgeen de veroordeelde bij
het einde van haar dienstverband tegoed had. Dit laatste vormt echter in de onderhavige zaak wel aanleiding de betalingsverplichting enigszins te matigen.
Aan de veroordeelde dient, ter ontneming van het door haar wederrechtelijk verkregen voordeel,
de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 10.000,00.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel vast op
€ 11.590,00 (elfduizendvijfhonderden negentig euro).
Legt de veroordeelde de verplichting tot
betaling van een bedrag aan de Staat van € 10.000,00 (tienduizend euro).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin
zitting hadden mr. R.P. den Otter, mr. S. Clement en mr. P. Greve, in tegenwoordigheid van
mr. N.E.M Keereweer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof
van 13 maart 2019.
=========================================================================
[…]