ECLI:NL:GHAMS:2019:266

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 februari 2019
Publicatiedatum
5 februari 2019
Zaaknummer
23-000849-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen van invoer van cocaïne; bevestiging met aanpassing van overwegingen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 27 februari 2018. De verdachte was eerder vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde, namelijk het medeplegen van de invoer van cocaïne. Het openbaar ministerie heeft tegen deze vrijspraak hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting in hoger beroep op 22 januari 2019 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte veroordeeld zou worden tot een gevangenisstraf van 45 maanden.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar met enkele aanpassingen in de overwegingen. Het hof concludeert dat uit het dossier blijkt dat op 30 mei 2015 in een kleedruimte op Schiphol een rugzak van de verdachte is aangetroffen met daarin zes pakketten cocaïne. Echter, er zijn geen bewijsmiddelen die aantonen dat de verdachte deze pakketten (mede) heeft ingevoerd in Nederland. De tekstberichten die de verdachte op 28 mei 2015 ontving, zijn niet voldoende om de betrokkenheid van de verdachte bij de invoer van de cocaïne te bewijzen.

Het hof heeft de formulering van de overwegingen in het vonnis van de rechtbank aangepast, maar blijft bij de conclusie dat de verdachte niet kan worden veroordeeld voor het medeplegen van de invoer van cocaïne. De beslissing van het hof is genomen door de meervoudige strafkamer, waarbij de griffier aanwezig was. Het arrest is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000849-18
datum uitspraak: 5 februari 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 27 februari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-870361-14 tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 januari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg. De rechtbank heeft de verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde vrijgesproken.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijfenveertig maanden.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, met dien verstande dat het hof het door de rechtbank ten aanzien van de vrijspraak overwogene enigszins zal aanvullen en aanpassen. Voorts zal het hof geen beslissing meer nemen over de onder de verdachte in beslaggenomen voorwerpen, aangezien deze reeds aan hem zijn geretourneerd.
De tweede alinea na ‘4. Vrijspraak’ op bladzijde 2 van het vonnis waarvan beroep komt te luiden:
Uit de zich in het dossier bevindende stukken blijkt dat op 30 mei 2015 in een kleedruimte van medewerkers van de KLM op Schiphol een rugzak, toebehorende aan de verdachte, met daarin zes pakketten met in totaal ongeveer zes kilogram cocaïne is aangetroffen. Het dossier bevat echter geen bewijsmiddelen op grond waarvan kan worden vastgesteld dat deze pakketten met cocaïne (mede) door de verdachte in Nederland zijn ingevoerd. Dat de op 28 mei 2015 door de verdachte op zijn telefoon ontvangen tekstberichten “Ai Sitie” en “4 plus 2” betrekking hebben op de invoer van de betreffende zes kilogram cocaïne op of omstreeks 30 mei 2015, is ook na intensief recherche onderzoek niet meer dan een aanname gebleven. Het primair ten laste gelegde medeplegen van invoer van cocaïne in Nederland kan reeds daarom niet worden bewezen.
Op bladzijde 3 van het vonnis waarvan beroep wordt in de derde alinea de tekst
“De verklaring van de verdachte kan niet op voorhand als onaannemelijk worden aangemerkt op grond van de feiten en omstandigheden die blijken uit het dossier. Zo kan op grond van het dossier niet worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die de cocaïne in de rugtas heeft gedaan of de rugtas zelf in de lockerruimte heeft gebracht”.
vervangen door:
Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat de verdachte degene is geweest die de cocaïne in de rugtas heeft gedaan of die rugtas, met daarin de cocaïne, in de lockerruimte heeft gebracht.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. F.A. Hartsuiker en mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn, in tegenwoordigheid van mr. M.A.T. van Willigen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 februari 2019.
Mr. Baauw-de Bruijn is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.