ECLI:NL:GHAMS:2019:260

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 februari 2019
Publicatiedatum
4 februari 2019
Zaaknummer
200.237.282/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek voorlopig getuigenverhoor in zaak van beschuldigingen van corruptie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. De appellant, die eerder werkzaam was als bedrijfsjurist bij SBM Offshore N.V., heeft SBM beschuldigd van corruptie. Hij verzocht het hof om getuigen te horen die kunnen bijdragen aan de vaststelling van de feitelijke grondslag van zijn beschuldigingen. Het hof oordeelde dat de appellant recht en belang heeft bij zijn verzoek, aangezien de feiten door SBM zijn betwist en het bewijs door getuigen is toegelaten. De appellant had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank, maar dit was afgewezen. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en bepaald dat een voorlopig getuigenverhoor zal worden gehouden. De getuigen die zullen worden gehoord zijn onder anderen de Chief Executive Officer en de Chief Governance and Compliance Officer van SBM. Het hof heeft SBM, als in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties. De kosten zijn begroot op een totaal van € 4.988,- voor de appellant, inclusief verschotten en salaris. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.237.282/01
zaak-/rekestnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/261449 / HA RK 17-126
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 5 februari 2019
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] , [land] ,
appellant,
advocaat: mr. O.M.B.J. Volgenant te Amsterdam,
tegen
SBM OFFSHORE N.V.,
gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk te Amsterdam.

1.Procesverloop

Partijen worden hierna [appellant] en SBM genoemd.
[appellant] is bij beroepschrift met producties, ontvangen ter griffie van het hof op 13 april 2018, in hoger beroep gekomen van de onder bovengenoemd zaak- en rekestnummer gegeven beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 17 januari 2018. Het beroepschrift strekt ertoe dat het hof genoemde beschikking zal vernietigen en het verzoek van [appellant] tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor alsnog zal toewijzen, met veroordeling (uitvoerbaar bij voorraad) van SBM in de kosten van het geding in beide instanties, vermeerderd met nakosten.
Op 31 mei 2018 is ter griffie van het hof een verweerschrift met producties van SBM ingekomen. Zij heeft het hof verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen, met veroordeling (uitvoerbaar bij voorraad) van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.
[appellant] heeft nadere producties (44 tot en met 52) ingediend, ontvangen ter griffie van het hof op 25 oktober 2018.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 november 2018. Daarbij is [appellant] verschenen, bijgestaan door mr. Volgenant voornoemd en door mevrouw J. Barnett, tolk in de Engelse taal. Mr. Volgenant heeft het beroepschrift toegelicht aan de hand van overgelegde schriftelijke aantekeningen. Namens SBM is verschenen [X] , Chief Governance and Compliance Officer, bijgestaan door mr. De Bie Leuveling Tjeenk voornoemd en mr. J.B. van de Velden, advocaat te Amsterdam. Zij hebben het verweerschrift toegelicht aan de hand van eveneens overgelegde schriftelijke aantekeningen.
Vervolgens is uitspraak bepaald.

2.Beoordeling

2.1
Samengevat en voor zover in deze procedure van belang gaat het in deze zaak om het volgende.
2.1.1
SBM is een beursgenoteerde vennootschap die statutair is gevestigd te Schiphol. SBM staat aan het hoofd van SBM Offshore Group, die drijvende productie-, opslag- en overslagsystemen en daaraan gerelateerde diensten levert aan (voornamelijk offshore) olie- en gasproducerende bedrijven.
2.1.2
[A] (hierna: [A] ) is sinds 1 januari 2012 Chief Executive Officer van SBM. [B] (hierna: [B] ) is sinds 2012 Chief Governance and Compliance Officer van SBM en is sinds 10 april 2012 lid van de Raad van Bestuur van SBM.
2.1.3
[appellant] was van 17 november 2003 tot en met 6 juni 2012 werkzaam als bedrijfsjurist bij SBM. De arbeidsovereenkomst is op 6 juni 2012 geëindigd door middel van een vaststellingsovereenkomst.
2.1.4
Naar aanleiding van een aanwijzing die SBM in januari 2012 ontving van mogelijke oneerlijke handelspraktijken van een van haar handelsagenten heeft zij een intern onderzoek gestart. [appellant] was betrokken bij dit interne onderzoek.
2.1.5
In een persbericht van 10 april 2012 heeft SBM onder meer het volgende medegedeeld:
“(…) the Company has recently become aware of certain sales practices involving third parties and which may have been improper. Outside counsel and forensic accountants, reporting to both the Management and Supervisory Boards, have been engaged to investigate these practices thoroughly. The Company has also taken the necessary steps to terminate any such practices. SBM Offshore has disclosed its internal investigation to appropriate authorities and is taking remedial action to enhance its compliance programme.”
2.1.6
In een persbericht van 2 april 2014 heeft SBM de resultaten van het onder 2.1.4 bedoelde interne onderzoek gepubliceerd. SBM heeft in dat kader onder meer het volgende medegedeeld:
“The Company paid approximately US$200 million in commissions to agents during that period of which the majority relate to three countries: US$18.8 million to Equatorial Guinea, US$22.7 million to Angola and US$139.1 million to Brazil;
In respect of Angola and Equatorial Guinea there is some evidence that payments may have been made directly or indirectly to government officials;
In respect of Brazil there were certain red flags but the investigation did not find any credible evidence that the Company or the Company’s agent made improper payments to government officials (including state company employees). Rather, the agent provided substantial and legitimate services in a market which is by far the largest for the Company;”
2.1.7
Op 12 november 2014 heeft SBM een schikkingsvoorstel van het Openbaar Ministerie van USD 240.000.000 geaccepteerd.
2.1.8
In een interview met Vrij Nederland dat op 4 februari 2015 is gepubliceerd en in een artikel in Folha de São Paulo van 14 april 2015 heeft [appellant] SBM beschuldigd van – kort gezegd – corruptie.
2.1.9
Op 29 november 2017 heeft SBM een
Deferred Prosecution Agreementgesloten met de United States Department of Justice, op grond waarvan SBM een strafrechtelijke boete van USD 238.000.000 is opgelegd.
2.1.10
In een persbericht van 14 april 2015 heeft SBM onder meer het volgende medegedeeld:
“The Company wishes to respond to extracts of conversations made public by [appellant] and the stories around it produced by Quote and Folha de S. Paulo. (…)
The quotes on which the Quote story is based come from conversations that were secretly taped by Mr. [appellant] . In those conversations leading questions were asked by Mr. [appellant] and the responses have been purposely put out-of-context to create an impression of a cover-up. These tapes were later used by Mr. [appellant] in his attempt to extort € 3 to 4 million from the Company. (…)
There was no cover-up. The Company published the start of the investigation and self-reported it to the authorities with the arrival of Mr. [B] in April 2012. Throughout the two years of the investigation, the Company has kept the authorities and the investor community regularly informed. (…)
The Company regrets that the repetition of the malicious allegations by Mr. [appellant] continues to lead to negative publicity whilst in fact the Company has been transparent in all of its actions in this matter.”
2.1.11
In een bij de rechtbank Rotterdam gevoerde procedure heeft SBM – kort samengevat en in de kern – gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld jegens SBM wegens, kort gezegd, laster, dat [appellant] wordt bevolen over te gaan tot openbaarmaking van een rectificatie van zijn lasterlijke uitlatingen, dat [appellant] op straffe van een dwangsom wordt verboden wederom via de media onjuiste of misleidende verdachtmakingen over SBM of het bestuur van SBM te publiceren en dat [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van schadevergoeding wegens reputatieschade van SBM en van een immateriële schadevergoeding. SBM heeft, hangende de procedure bij de rechtbank, haar vorderingen verminderd tot nihil. Bij vonnis van 20 september 2017 heeft de rechtbank dus niet kunnen oordelen over de gegrondheid van de vorderingen van SBM en SBM veroordeeld in de proceskosten.
2.2
[appellant] heeft bij inleidend verzoekschrift de rechtbank verzocht een voorlopig getuigenverhoor te bevelen op de in dat verzoekschrift weergegeven gronden. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
2.3
De grieven van [appellant] richten zich tegen de afwijzing door de rechtbank van het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. SBM heeft de grieven bestreden. Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
2.4
Het komt kort gezegd erop neer dat [appellant] SBM beschuldigt van corruptie en dat SBM op haar beurt [appellant] beschuldigt van laster omdat zijn beschuldigingen aan haar adres van corruptie onwaar zijn. [appellant] overweegt een bodemprocedure tegen SBM met vorderingen die, kort gezegd, ertoe strekken dat voor recht wordt verklaard dat er wel degelijk voldoende feitelijke grondslag is voor zijn beschuldigingen van corruptie aan het adres van SBM en dat SBM onrechtmatig heeft gehandeld door hem ten onrechte te beschuldigen van laster, vergezeld van diverse daarop gebaseerde nevenvorderingen. Met een voorlopig getuigenverhoor wenst [appellant] , voordat hij een bodemprocedure aanhangig maakt, inzicht te krijgen in zijn procespositie in een dergelijke procedure.
2.5
Bij de beoordeling van een verzoek om een voorlopig getuigenverhoor te bevelen, geldt als uitgangspunt dat dit wordt toegewezen als de door de verzoekende partij te bewijzen aangeboden feiten zijn betwist, het bewijs daarvan door getuigen is toegelaten en deze feiten tot de beslissing van de zaak kunnen leiden (artikel 186 juncto artikel 166, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). Het verzoek dient, voor zover hier van belang, de feiten die men wil bewijzen te vermelden (artikel 187, derde lid, onder b Rv). Daartoe is niet vereist dat de verzoeker in het verzoekschrift nauwkeurig vermeldt welke feiten hij aan zijn voorgenomen vordering ten grondslag wil leggen en omtrent welke feiten hij getuigen wil laten horen, maar wel dat de verzoeker de feiten waarover hij getuigen wil laten horen zodanig moet omschrijven dat voor de rechter die op het verzoek moet beslissen, voor de rechter voor wie het verhoor zal worden gehouden, alsmede voor de wederpartij voldoende duidelijk is op welke feiten het verhoor betrekking zal hebben (vgl. HR 19 februari 1993, NJ 1994/345).
2.6
[appellant] stelt dat de feitelijke grondslag van de door hem geuite beschuldigingen van corruptie aan het adres van SBM, waarvan de juistheid door SBM wordt betwist, zal kunnen worden vastgesteld door [B] en [A] als getuigen te laten horen, omdat zij kunnen verklaren over hun kennis van, en rol in het beweerdelijke omkopingsschandaal. Ook [C] , die leiding gaf aan het onder 2.1.4 bedoelde interne onderzoek, zal hierover kunnen verklaren.
2.7
Gelet op het voorgaande heeft [appellant] recht en belang bij zijn verzoek om de in het beroepschrift genoemde getuigen te doen horen over de daarin gestelde feiten en omstandigheden. Het betreft immers feiten en omstandigheden die door SBM zijn betwist, waarvan het bewijs door getuigen is toegelaten en die tot beslissing kunnen leiden van de bodemzaak die [appellant] tegen SBM overweegt in te stellen. Met haar stelling dat zij slechts zakelijk weerwoord heeft gegeven op de beschuldigingen van [appellant] aan haar adres en dus haar beschuldigingen aan het adres van [appellant] niet als onrechtmatig kunnen worden aangemerkt, zodat de materiële rechtspositie van [appellant] in een bodemzaak te zwak is om een voorlopig getuigenverhoor te rechtvaardigen, miskent SBM dat de toewijsbaarheid van de in de bodemprocedure in te stellen vorderingen in de onderhavige procedure niet ter toetsing voorligt.
2.8
Voorts is niet gebleken dat [appellant] misbruik maakt van zijn bevoegdheid om een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor in te dienen. Nu evenmin is gebleken dat toewijzing van het verzoek strijd met de goede procesorde oplevert, dan wel dat sprake is van een ander zwaarwichtig bezwaar dat zich tegen toewijzing van het verzoek verzet, acht het hof het verzoek toewijsbaar.
2.9
SBM zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties.
2.1
Een en ander leidt tot de volgende beslissing.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking;
en opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat een voorlopig getuigenverhoor zal worden gehouden met betrekking tot de bij randnummers 144, 146 en 151 van het beroepschrift geformuleerde vragen;
bepaalt dat de volgende getuigen zullen worden gehoord:
- [B] ;
- [A] ;
- [C] ;
verwijst de zaak naar de rechtbank Noord-Holland ter verdere afhandeling;
veroordeelt SBM in de kosten van het geding in beide instanties en begroot deze kosten, voor zover tot heden aan de zijde van [appellant] gevallen, in eerste aanleg op € 618,- aan verschotten en € 904,- voor salaris en in hoger beroep op € 318,- aan verschotten en € 2.148,- voor salaris;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.C. Boot, A.S. Arnold en E.W. de Groot en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2019.