ECLI:NL:GHAMS:2019:2525
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaring verdachte in strafzaak
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 27 juni 2018 was gewezen. De verdachte, geboren in 2000 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter. Tijdens de zitting op 8 juli 2019 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. De advocaat-generaal heeft gevorderd de verdachte ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, ondanks het feit dat er geen schriftelijke grieven waren ingediend en er geen mondelinge bezwaren waren opgegeven. Dit was van belang omdat de benadeelde partij in eerste aanleg niet de volledige vordering toegewezen had gekregen.
Het hof heeft echter geoordeeld dat de vordering van de benadeelde partij, die een accessoir karakter heeft, onvoldoende reden is om de zaak inhoudelijk te behandelen. Het hof heeft vastgesteld dat er geen rechtens te respecteren belang is dat een inhoudelijke behandeling van de zaak rechtvaardigt. Gelet op artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, heeft het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep. De beslissing is genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden, en is op dezelfde dag openbaar uitgesproken.