ECLI:NL:GHAMS:2019:2520
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking hoger beroep in strafzaak tegen verdachte
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 juli 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep dat was ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 3 augustus 2018. De verdachte, geboren op [geboortedag] 1986 te Curaçao, was op dat moment gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan. Tijdens de terechtzitting op 4 juli 2019 heeft de raadsvrouw van de verdachte aangegeven dat de verdachte geen belang meer had bij het handhaven van het hoger beroep. Dit leidde tot de vordering van de advocaat-generaal om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het ingestelde hoger beroep.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, door het intrekken van de bezwaren tegen het vonnis, niet langer rechtens te respecteren belangen had die een nader onderzoek van de zaak rechtvaardigden. Gelet op artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, heeft het hof besloten de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep. De beslissing werd genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden. Het arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 juli 2019, waarbij mr. B.A.A. Postma niet in staat was het arrest te ondertekenen.