In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 31 januari 2019 uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland. Het hoger beroep was ingesteld door de appellant, die verzocht om een vergoeding op basis van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) voor kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand. De rechtbank had eerder het klaagschrift gegrond verklaard en een vergoeding van €550,00 toegewezen. De appellant verzocht om een hogere vergoeding van in totaal €2.269,08, inclusief kosten voor rechtsbijstand in de eerste aanleg en het hoger beroep.
Het hof heeft de stukken van de strafzaak en het klaagschrift in overweging genomen en de advocaat-generaal en de advocaat van de appellant gehoord. De appellant was niet verschenen tijdens de behandeling. Het hof oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat er gronden aanwezig waren voor de toekenning van een vergoeding, maar dat de complexiteit van de zaak per geval kan verschillen. Het hof concludeerde dat er in dit geval gronden van billijkheid aanwezig waren voor de toekenning van de volledige schadevergoeding zoals verzocht door de appellant.
Daarom heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en de gevraagde vergoeding van €2.269,08 toegewezen. De beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken tijdens de openbare zitting van het hof. De voorzitter heeft tevens de tenuitvoerlegging van de beschikking bevolen, waarbij het bedrag op de bankrekening van de appellant moet worden overgemaakt.