ECLI:NL:GHAMS:2019:251

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 januari 2019
Publicatiedatum
31 januari 2019
Zaaknummer
001093-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding op basis van artikel 591a Sv na vrijspraak in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 31 januari 2019 uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 28 mei 2018. Het verzoekschrift was ingediend door de appellant, die in een eerdere strafzaak met parketnummer 15-097784-17 was vrijgesproken. De rechtbank had het verzoek om schadevergoeding op basis van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) afgewezen, omdat zij oordeelde dat de appellant, ondanks de vrijspraak, het tenlastegelegde feit had begaan, wat in strijd is met de onschuldpresumptie.

Het hof heeft echter vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte aan de afwijzing van het verzoek ten grondslag heeft gelegd dat de appellant het feit heeft begaan. Het hof oordeelde dat er geen bewijs was dat de gewezen verdachte de kosten van rechtsbijstand aan zichzelf te wijten had en dat er geen andere gronden waren om het verzoek af te wijzen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en geoordeeld dat er gronden van billijkheid aanwezig zijn voor het toekennen van een schadevergoeding.

De beslissing van het hof houdt in dat de appellant een vergoeding van € 2.527,81 wordt toegekend, welke uit 's Rijks kas zal worden betaald. De beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof en is ondertekend door de voorzitter en de griffier. De uitspraak benadrukt het belang van de onschuldpresumptie en de voorwaarden waaronder schadevergoeding kan worden toegekend na een vrijspraak.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer:001093-18 (591a Sv)
parketnummer in eerste aanleg: 15-097784-17
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Noord-Holland van 28 mei 2018 op het verzoekschrift op de voet van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat,
mr. B. Munneke, [adres].

1.Inhoud van het verzoekschrift

Het verzoekschrift strekt tot het toekennen van een vergoeding op de voet van artikel 591a Sv ter zake van:
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 1.697,81;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in eerste aanleg ten bedrage van € 550,00, vermeerderd met € 280,00 voor het hoger beroep.

2.Procesverloop

Het hoger beroep is op 8 juni 2018 ingesteld door verzoeker (hierna appellant).
Op 8 juni 2018 is een schriftuur houdende grieven ingekomen.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 17 januari 2019 de advocaat-generaal en de advocaat van appellant ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Appellant is -met kennisgeving hiervan- niet verschenen.

3.Beoordeling van het hoger beroep

Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 10 augustus 2017 is de strafzaak met voormeld parketnummer geëindigd met vrijspraak van het tenlastegelegde.
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 28 mei 2018 is het verzoek op de voet van artikel 591a Sv afgewezen.
Het hoger beroep hiervan is tijdig ingesteld.
Het inleidende verzoek is tijdig ingediend.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Ingevolge het bepaalde in artikel 90, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De rechtbank heeft de afwijzing van het verzoek als volgt gemotiveerd:

Ondanks dat de politierechter tot een vrijspraak is gekomen heeft de politierechter – zo blijkt uit de zittingsaantekeningen – onder meer overwogen dat verzoeker “het contactverbod heeft overtreden. Dat het gebeurd is staat vast”. Onder deze omstandigheden zijn er, hoewel de strafzaak zonder oplegging van straf of maatregel is geëindigd, geen gronden van billijkheid aanwezig als bedoeld in artikel 90 Sv aanwezig om de kosten van rechtsbijstand ten laste van ’s Rijks kas te brengen.
Allereerst stelt het hof vast dat zich in het dossier geen zittingsaantekeningen bevinden. De rechtbank heeft aan de afwijzing kennelijk ten grondslag gelegd dat verzoeker, ofschoon hij is vrij gesproken, het tenlastegelegde feit heeft begaan, hetgeen in strijd is met de onschuldpresumptie.
Het hof is -anders dan de advocaat-generaal- van oordeel dat niet gebleken is dat de gewezen verdachte de kosten van rechtsbijstand aan zich zelf te wijten heeft noch dat andere gronden bestaan het verzoek af te wijzen.
Nu het hoger beroep gegrond wordt geoordeeld zal het hof opnieuw recht doen.
Het hof acht gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van een vergoeding zoals verzocht.

4.Beslissing

Het hof:
Verklaart het hoger beroep gegrond.
Vernietigt de beschikking waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Wijst het verzochte toe.
Kent op de voet van artikel 591a Sv uit ’s Rijks kas aan appellant een vergoeding toe van € 2.527,81 (tweeduizend vijfhonderdzevenentwintig euro en eenentachtig cent).
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. J.H.C. van Ginhoven, A.M.P. Geelhoed en M. Senden, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 31 januari 2019.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 2.527,81 (tweeduizend vijfhonderdzevenentwintig euro en eenentachtig cent). op bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. [naam].
Amsterdam, 31 januari 2019,
mr. J.H.C. van Ginhoven, voorzitter.