In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs. De politierechter had een gevangenisstraf van drie weken opgelegd, waarvan één week voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep de bevestiging van het vonnis gevorderd. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, maar de strafoplegging vernietigd. Het hof heeft de omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder het feit dat hij zijn rijbewijs opnieuw heeft gehaald en de zorg heeft voor een kind. Gezien deze omstandigheden oordeelde het hof dat een taakstraf van dertig uren meer passend was dan een gevangenisstraf. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één dag en een taakstraf van dertig uren, en bevestigde het vonnis voor het overige. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.