ECLI:NL:GHAMS:2019:2486

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 juli 2019
Publicatiedatum
17 juli 2019
Zaaknummer
23-001980-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake rijden met ongeldig verklaard rijbewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs. De politierechter had een gevangenisstraf van drie weken opgelegd, waarvan één week voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep de bevestiging van het vonnis gevorderd. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, maar de strafoplegging vernietigd. Het hof heeft de omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder het feit dat hij zijn rijbewijs opnieuw heeft gehaald en de zorg heeft voor een kind. Gezien deze omstandigheden oordeelde het hof dat een taakstraf van dertig uren meer passend was dan een gevangenisstraf. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één dag en een taakstraf van dertig uren, en bevestigde het vonnis voor het overige. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001980-18
datum uitspraak: 9 juli 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 1 juni 2018 in de strafzaak onder parketnummer
96-084727-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 juni 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken waarvan één week voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft op 9 mei 2017 een personenauto bestuurd terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De verdachte heeft daarmee blijk gegeven zich weinig gelegen te laten liggen aan een jegens hem in het kader van de verkeersveiligheid uitgevaardigde maatregel.
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende de verdachte van 13 juni 2019 blijkt daarnaast dat de verdachte eerder voor strafbare feiten, waaronder voor een soortgelijk delict is veroordeeld. Dit feit, waarop de ongeldigverklaring van het rijbewijs van de verdachte berust, is evenwel van enige tijd geleden.
Het hof heeft daarnaast kennis genomen van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte waaronder het feit dat hij opnieuw zijn rijbewijs heeft gehaald en dit rijbewijs onlangs ook weer is verlengd voor een periode van drie jaren en het feit dat hij de zorg heeft voor een kind. Gelet op deze omstandigheden acht het hof een strafoplegging in aansluiting bij de landelijk geldende oriëntatiepunten niet wenselijk. Het hof acht een taakstraf het meest passend. Op grond van artikel 22b Wetboek van Strafrecht is het uitsluitend opleggen van deze strafmodaliteit aan de verdachte (net) niet mogelijk. Het hof zal daarom aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van één dag opleggen in combinatie met een taakstraf van na te melden duur.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) dag.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. M.J.A. Plaisier en mr. N.C. Laatsch, in tegenwoordigheid van mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 juli 2019.
mr. N.C. Laatsch is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]