ECLI:NL:GHAMS:2019:2454

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 juni 2019
Publicatiedatum
16 juli 2019
Zaaknummer
23-004303-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in vervolging van minderjarige verdachte na niet ontvangen Haltafdoening

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De minderjarige verdachte, geboren in 2003, was aangeklaagd voor diefstal van winkelgoederen. De verdediging stelde dat de verdachte niet-ontvankelijk verklaard moest worden in de vervolging, omdat zij een Haltafdoening was beloofd, maar deze niet had ontvangen. Het hof heeft vastgesteld dat de uitnodigingsbrief voor de Haltafdoening de verdachte nooit heeft bereikt, wat niet aan haar kan worden toegerekend. De moeder van de verdachte bevestigde dat zij wel een brief had ontvangen, maar dat deze niet de inhoud van de Haltafdoening betrof. Het hof oordeelde dat de beslissing van het openbaar ministerie om de verdachte te vervolgen op een onzorgvuldige wijze tot stand was gekomen. Daarom verklaarde het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de strafvervolging. Het vonnis van de kinderrechter werd vernietigd en het hof deed opnieuw recht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004303-18
datum uitspraak: 27 juni 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 3 december 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-157446-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
adres volgens BRP: [adres 1],
feitelijk woonadres: [adres 2].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 juni 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 3 april 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid winkelgoederen (onder andere: sokken, spijkerbroek(en) en oorbellen), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan winkelbedrijf [winkel], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de kinderrechter.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsman heeft het hof verzocht het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van de verdachte nu aan de verdachte een Haltafdoening is toegezegd, maar deze toezegging niet (op correcte wijze) is geëffectueerd.
De advocaat-generaal heeft daarop gereageerd. Primair heeft zij de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit, subsidiair kan zij zich, met de verdediging, vinden in een niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie en meer subsidiair verzoekt zij aanhouding van de behandeling van de zaak.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden komen vast te staan.
De minderjarige verdachte staat ingeschreven op het adres van haar, met het gezag over haar belaste, moeder.
De verdachte verblijft feitelijk niet bij haar moeder maar bij haar oudere halfzuster.
Tijdens haar verhoor bij de politie heeft de, toen 14 jaar oude, minderjarige verdachte het adres van haar halfzuster opgegeven als het adres waar zij woont, staat ingeschreven en waar gerechtelijke post heen gestuurd kan worden.
De moeder, als getuige ter terechtzitting in hoger beroep gehoord, heeft aangegeven dat zij wel een brief heeft ontvangen van Halt, maar dat, voor zover zij zich dat nog kan herinneren, de inhoud daarvan de vergoeding van de schade betrof. Zij heeft daarover met haar dochter gesproken en die vertelde haar dat de betaling van het schadebedrag geregeld was.
De kinderrechter maakt in het vonnis waarvan beroep melding van het feit dat er drie keer een Halt brief is gestuurd naar het adres dat door de verdachte is opgegeven.
In het dossier bevinden zich geen kopie brieven met betrekking tot een Haltafdoening.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd dat het de intentie van het openbaar ministerie was de verdachte een Haltafdoening aan te bieden.
Het hof concludeert uit bovenstaande dat de uitnodigingsbrief voor de Haltafdoening de verdachte nimmer heeft bereikt.
Dit gegeven kan, in de gegeven situatie in redelijkheid, niet aan de minderjarige verdachte worden toegerekend, nu van haar niet verwacht mag worden dat zij zelf na gaat of zij op het adres waar zij verblijft ook werkelijk staat ingeschreven; daarvoor is de ouder met gezag verantwoordelijk.
Onder deze zeer specifieke omstandigheden is het hof van oordeel dat de beslissing van het openbaar ministerie tot vervolging van de verdachte op zodanig onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen dat het hof, met afweging van alle belangen, het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal verklaren in de vervolging.
Gelet op bovenstaande wijst het hof het verzoek van de advocaat-generaal om de behandeling van de strafzaak aan te houden, teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen hangende deze strafzaak alsnog een Haltafdoening te verrichten, af.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het ten laste gelegde niet-ontvankelijk in de strafvervolging.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.H.C. van Ginhoven, mr. A.M. Kengen en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 juni 2019.
Dee jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]