ECLI:NL:GHAMS:2019:245

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 januari 2019
Publicatiedatum
31 januari 2019
Zaaknummer
001086-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding op basis van artikel 89 en 591a Sv in verband met niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 31 januari 2019 uitspraak gedaan in een rekestprocedure waarbij verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.M.J. Nuijten, een verzoek indiende op basis van artikel 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Verzoeker vroeg om een schadevergoeding van € 2.260,00 voor geleden schade door voorlopige hechtenis en een forfaitaire vergoeding van € 550,00 voor rechtsbijstand, vermeerderd met € 280,00 in hoger beroep. Het verzoek volgde op een eerdere niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie in de strafzaak, die verband hield met een lopende asielprocedure van verzoeker.

Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank verzoeker niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn verzoek op basis van artikel 89 Sv, omdat de strafzaak nog niet was geëindigd. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat de zaak niet was afgesloten, gezien de lopende asielprocedure. Tijdens de behandeling in raadkamer is gebleken dat de asielprocedure nog steeds niet was afgerond en dat het Openbaar Ministerie de zaak niet had geseponeerd. Hierdoor was het verzoek van verzoeker prematuur en kon het hof zich vinden in de beslissing van de rechtbank.

Het hof heeft het hoger beroep afgewezen en de beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer, waarbij de voorzitter en de griffier de beschikking hebben ondertekend. De uitspraak is openbaar gedaan op 31 januari 2019.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummers: 001086-18 (89 Sv) en 001085-18 (591a Sv)
parketnummer in eerste aanleg: 15/820084-17
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Noord-Holland van 25 juni 2018 op het verzoekschrift op de voet van de artikelen 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat,
mr. M.M.J. Nuijten, [adres].

1.Inhoud van het verzoekschrift

Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van een vergoeding op de voet van artikel 89 Sv tot een bedrag van € 2.260,00, ter zake van schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis in de strafzaak met voormeld parketnummer.
Het verzoekschrift strekt voorts tot het toekennen van een forfaitaire vergoeding op de voet van artikel 591a Sv ter zake van kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van het onderhavige verzoek in eerste aanleg ten bedrage van € 550,00 en in hoger beroep vermeerderd met € 280,00.

2.Procesverloop

Het hoger beroep is op 9 juli 2018 ingesteld door verzoeker (hierna appellant).
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 17 januari 2919 de advocaat-generaal en de advocaat van appellant ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Appellant is niet verschenen.

3.Beoordeling van het hoger beroep

De rechtbank heeft verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek op de voet van artikel 89 Sv en heeft zijn beslissing als volgt gemotiveerd.

Bij vonnis van 7 maart 2017 heeft de politierechter in deze rechtbank het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard. In het requisitoir heeft de officier van justitie verzocht om de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in verband met de lopende asielprocedure van verzoeker. Bij deze gelegenheid heeft de officier van justitie aangekondigd afhankelijk van de uitkomst van de asielprocedure alsnog over te zullen gaan tot de vervolging van betrokkene of de zaak te seponeren.
Desgevraagd heeft de advocaat van verzoeker bij de behandeling in raadkamer meegedeeld dat de asielaanvraag is afgewezen en dat het hoger beroep tegen die uitsprak nog loopt.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de onder voormeld parketnummer tegen verzoeker geregistreerde strafzaak nog niet is geëindigd en dat het verzoekschrift dan ook prematuur is ingediend.
Uit het verhandelde in raadkamer in hoger beroep is gebleken dat de asielprocedure (ook thans nog) niet is geëindigd, dat de officier van justitie de zaak niet heeft geseponeerd en dat de zaak evenmin op een andere wijze is geëindigd.
Gelet op het voorgaande is verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek op de voet van artikel 89 Sv.
Nu verzoeker niet-ontvankelijk is verklaard in zijn verzoek ex artikel 89 Sv, moet het verzoek tot vergoeding van rechtsbijstand ex artikel 591a Sv worden afgewezen.
Het hof verenigt zich derhalve met de beslissing van de rechtbank en zal het hoger beroep afwijzen.

4.Beslissing

Het hof:
Wijst het hoger beroep af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. J.H.C. van Ginhoven, A.M.P. Geelhoed en M. Senden, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 31 januari 2019.