ECLI:NL:GHAMS:2019:2428

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 juli 2019
Publicatiedatum
16 juli 2019
Zaaknummer
200.250.030/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke klacht tegen notaris over onterecht in rekening gebrachte kosten bij woningverkoop

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht tegen een notaris. De klacht was ingediend door twee klaagsters, die zich beklaagden over de nota van afrekening die de notaris hen had gestuurd na de verkoop van een woning uit de nalatenschap van hun moeder. De klaagsters stelden dat de notaris onterecht kosten in rekening had gebracht voor verschillende diensten, waaronder het opvragen van een aflosnota en onderzoekskosten naar de vererving van de woning. De kamer voor het notariaat had in eerste instantie de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en de notaris een waarschuwing opgelegd. In hoger beroep heeft het hof de klacht op onderdelen gegrond verklaard, met name met betrekking tot de kosten voor het opvragen van de aflosnota en de inschrijving van de hypotheek doorhaling. Het hof oordeelde dat de notaris niet apart voor deze diensten in rekening mocht brengen, omdat deze werkzaamheden inherent zijn aan de notariële taak bij de overdracht van onroerend goed. Het hof heeft de maatregel van waarschuwing omgezet in een berisping, gezien de eerdere waarschuwing die de notaris had ontvangen voor vergelijkbare praktijken. Daarnaast is de notaris veroordeeld tot betaling van de kosten van de klaagsters in zowel de eerste aanleg als in hoger beroep.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.250.030/01 NOT
nummer eerste aanleg : 649900/NT 18-26
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 16 juli 2019
inzake
mr. [naam] ,
notaris te [plaats] ,
appellant,
gemachtigde: mr. P.R. Starink, advocaat te Beverwijk,
tegen
1. [naam] ,
wonend te [plaats] ,
2. [naam] ,
wonend te [plaats] ,
geïntimeerden,
gemachtigde: mr. [Z] , notaris te [plaats] .

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: de notaris) heeft op 21 november 2018 een beroepschrift - met bijlagen -
bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Amsterdam (hierna: de kamer) van 23 oktober 2018 (ECLI:NL:TNORAMS:2018:22). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van geïntimeerden (hierna: klaagsters, respectievelijk klaagster 1 en klaagster 2) jegens de notaris op onderdeel 1 gegrond verklaard, de notaris de maatregel van waarschuwing opgelegd en de klacht voor het overige ongegrond verklaard. Bij diezelfde beslissing is de notaris veroordeeld in de kosten van klaagsters (griffierecht € 50,-, overige kosten € 50,-, totaal € 100,-) alsmede in de proceskosten (totaal
€ 3.500,-).
1.2.
Klaagsters hebben op 10 januari 2019 een verweerschrift – met bijlagen – bij het hof
ingediend.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 28 februari 2019. De notaris, vergezeld van mr. [naam] , een kantoorgenoot van zijn gemachtigde, en klaagsters, vergezeld van hun gemachtigde, zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de gemachtigde van de notaris aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Op 22 februari 2018 hebben klaagsters een woning (uit de nalatenschap van hun moeder) verkocht. In de koopovereenkomst is, voor zover hier van belang, het navolgende opgenomen:
artikel 2 Kosten/Overdrachtsbelasting
2.1.
De kosten die op de eigendomsoverdracht betrekking hebben en die de notaris in rekening brengt, zoals overdrachtsbelasting, notariskosten en kadasterkosten, zijn voor rekening van koper. De notaris wordt aangewezen door koper.”
3.2.2.
De kopers van de woning hebben de notaris aangewezen en opdracht gegeven zorg te dragen voor de overdracht van de woning.
3.2.3.
Op 27 februari 2018 heeft [medewerkster notariskantoor] , een medewerkster van het kantoor van de notaris (hierna: [medewerkster notariskantoor] ), aan klaagster 1 per e-mail een vragen- en tarievenlijst verzonden, met het verzoek deze na akkoordverklaring retour te zenden. Zonder invulling van de vragenlijst zou de zaak niet in behandeling worden genomen. De tarievenlijst, genaamd
“Tarief voor (extra) werkzaamheden bij een levering voor de verkoper/vervreemder.”, vermeldt – voor zover hier van belang – het volgende (bedragen exclusief btw):
“De meest voorkomende (extra) werkzaamheden zijn:
- Aflosnota’s (opnieuw) opvragen (per stuk) € 75,-
(..)
- Doorhaling hypotheek in verband met de verkoop € 175,-
(algeheel royement)
(..)
- Extra werkzaamheden ivm verkrijging uit € 115,-
nalatenschap/verdeling v.a.
(..)
- Opvragen zakelijke lasten (per stuk) € 18,-
(..)
- Verhoging kadastraal recht € 27,50
(..)
De koopovereenkomst is, wat betreft de notariskeuze, eerst definitief, nadat de verkoper akkoord gaat met de door de notaris aan deze in rekening te brengen kosten, terzake van de overdracht.
Tot dat moment kan de verkoper te allen tijde overgaan tot het kiezen van een andere notaris, bij voorkeur in overleg met de koper, zonder dat daar financiële gevolgen voor hem aan zijn verbonden. Dit laatste betreft uitsluitend de door notariskantoor [naam kantoor] gemaakte kosten.
Bovengenoemde tarieven zijn exclusief eventuele kadasterkosten.
Ale tarieven zijn onder voorbehoud.”
3.2.4.
Op 28 februari 2018 heeft klaagster 1 de gevraagde akkoordverklaring aan het notariskantoor gezonden.
3.2.5.
Op de nota van afrekening met factuurdatum 5 april 2018 staat onder meer het volgende vermeld (bedragen exclusief btw):
“Behandelaar: mevrouw [medewerkster notariskantoor]
(..)
Notariële kosten
*Tarief doorhaling hypotheek € 175,00
Tarief kosten opvragen € 75,00
aflossingsnota’s/royementstoezeggingen
bij de hypotheek-/kredietverstrekkende instantie(s)
Tarief opvragen zakelijke lasten en controleren evt. € 18,00
achterstand(en) betreffende onr. zaakbelasting/rioolrecht/
waterschapslasten (eigenaar)
Tarief kadastrale- en hypothecaire (1e) inzage(s) bij het € 27,50
Kadaster/opvragen titel(s) eigendom/hypotheekakte(n)
(€12,50), kad./hyp. herrecherche(s) bij passeren (€7,50) en
kad./hyp. narecherche bij fin. afhandeling en controle(s) op
beslagen (€7,50)
Onderzoekskosten en verwerking in de akte van levering € 265,00
gegevens t.a.v. vererving/nalatenschap wijlen de heer (..)
en wijlen mevrouw (..)
Kadaster kosten
*Inschrijving kadaster doorhaling hypotheek € 10,00”
3.2.6.
Op 17 april 2018 is de akte van levering ten overstaan van mr. [naam] (hierna: [waarneemster] ) als waarneemster van mr. [kantoorgenoot (notaris) van de notaris] verleden. Klaagster 1 heeft destijds de nota van afrekening voor akkoord geparafeerd.
3.2.7.
Bij e-mailbericht van 24 april 2018 heeft klaagster 1 een aantal opmerkingen ten aanzien van de nota van afrekening aan het notariskantoor gezonden. Op 2 mei 2018 heeft [medewerkster notariskantoor] daarop per e-mail gereageerd en uitleg gegeven over de (hoogte van de) bij klaagsters in rekening gebrachte bedragen.

4.Standpunt van klaagsters

De klacht van klaagsters bestaat uit de volgende vier onderdelen.
i. De notaris heeft ten onrechte de in de nota van afrekening vermelde tarieven van € 18,- en
€ 27,50 bij klaagsters in rekening gebracht.
In dit kader verwijzen klaagsters naar een uitspraak van de kamer van 29 maart 2016 (ECLI:NL:TNORAMS:2016:6), waarin de kamer, vanwege onder meer het in rekening brengen van deze tarieven bij de toenmalige verkoper, aan de notaris de maatregel van waarschuwing heeft opgelegd. Klaagsters concluderen daaruit dat de notaris niets van de strekking van deze uitspraak in praktijk heeft gebracht.
ii. De notaris heeft bij klaagsters ten onrechte € 75,- in rekening gebracht voor het opvragen van een aflosnota.
In voormelde uitspraak van 29 maart 2016 heeft de kamer zich eveneens uitgelaten over deze kwestie. De notaris heeft destijds als verweer aangevoerd dat als gevolg van onderbezetting bij de bank en in het bijzonder wanneer een restschuld resteert, deze werkzaamheden steeds meer tijd in beslag nemen. In verband hiermee, aldus nog steeds de notaris in voormelde uitspraak, kunnen in uitzonderlijke gevallen, wanneer extra of langdurige werkzaamheden verricht dienen te worden voor het verkrijgen van de aflosnota, extra kosten in rekening gebracht worden. De kamer heeft geoordeeld dat die uitleg de kamer niet onbegrijpelijk voorkomt.
In het onderhavige geval rustte op de woning een hypotheek ten behoeve van [naam bank] . Deze hypothecaire schuld was reeds afgelost, maar de hypotheek diende nog wel te worden doorgehaald bij het Kadaster. Het opvragen van een royementsvolmacht bij [naam bank] geschiedt via een geautomatiseerd systeem, genaamd ECH. Dit systeem werkt gemakkelijk, eenvoudig en snel. Van ‘extra of langdurige werkzaamheden in uitzonderlijke gevallen’ was derhalve geen sprake.
iii. De notaris heeft ten onrechte € 265,- in rekening gebracht als onderzoekskosten naar de vererving van de woning.
De vader van klaagsters, overleden in 1999, had een langstlevende testament gemaakt. Vervolgens heeft oud-notaris mr. [X] de akte van vererving ten name van de moeder van klaagsters bij het Kadaster ingeschreven. Na overlijden van de moeder van klaagsters in 2017, heeft notaris mr. [Z] voornoemd een verklaring van erfrecht opgesteld, waarin is vermeld dat klaagsters de enige erfgenamen zijn. Klaagsters achten het commentaar van de medewerkster van de notaris in de e-mail van 2 mei 2018, inhoudende dat de notaris niet mag afgaan op de aktes van een collega-notaris, achteloos. Het is volgens klaagsters vaste rechtspraak dat een notaris mag afgaan op de juistheid van wat in andere notariële akten staat vermeld, tenzij er concrete aanwijzingen zijn dat een eerdere notaris zijn werk niet goed heeft gedaan. In dat geval mag onderzoek van de notaris worden verwacht. Daarvan was hier echter geen sprake, aldus klaagsters. De notaris heeft klaagsters derhalve op onnodige kosten gejaagd.
iv. De kosten ‘inschrijving kadaster doorhaling hypotheek’ van € 10,- zijn onjuist, omdat het Kadaster geen kosten in rekening brengt voor de inschrijving van een royementsakte.

5.Standpunt van de notaris

De notaris heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de notaris wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

De persoon van de beklaagde
6.1.
De notaris is van mening dat hij niet is aan te merken als ‘betrokken notaris’ in de zin van de in de Wet op het notarisambt (Wna) uitgewerkte regeling ter zake de op notarissen van toepassing zijnde tuchtrechtspraak. Hiertoe voert de notaris aan dat de akte van levering van 17 april 2018 niet door hem is verleden, maar door [waarneemster] als waarneemster van mr. [kantoorgenoot (notaris) van de notaris] . Volgens de notaris betreft de tuchtrechtspraak waaraan notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen ingevolge artikel 93 Wna zijn onderworpen, een ‘persoonsgebonden’ tuchtrechtspraak. Dit volgt volgens de notaris ook uit artikel 99 Wna, alsmede uit de uitspraak van het hof Amsterdam van 23 juli 2013
(ECLI:NL:GHAMS:2013:2284) en de uitspraak van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:TNORARL:2017:47). Het is ook om die reden dat de notaris zich in zijn verweerschrift in eerste aanleg in algemene bewoordingen heeft uitgelaten over de werkwijze van het notariskantoor, aldus de notaris.
6.2.
Vast staat dat niet de notaris, maar een kantoorgenoot als waarneemster van mr. [kantoorgenoot (notaris) van de notaris] de akte van levering op 17 april 2018 heeft gepasseerd. De klacht ziet echter op de door “Notariskantoor [naam kantoor] ” verzonden nota van afrekening en niet op de gepasseerde akte van levering. Ter zitting in hoger beroep is door de notaris uiteengezet dat hij de praktijk tezamen met zijn twee dochters (eveneens notarissen) uitoefent in de vorm van een besloten vennootschap. Zowel de notaris als zijn twee dochters zijn de bestuurders van deze besloten vennootschap, genaamd Notarispraktijk [naam kantoor] Als bestuurders van deze B.V. zijn zij alle drie (in hun hoedanigheid van notaris) tuchtrechtelijk verantwoordelijk voor de facturatie vanuit die B.V. Gelet op het feit dat uit de nota van afrekening van klaagsters niet blijkt dat slechts één van de bestuurders/notarissen verantwoordelijk is voor de bedragen op die nota, kan de notaris in de onderhavige zaak als beklaagde worden aangemerkt. Het verweer van de notaris op dit punt faalt derhalve.
Recht om te klagen verwerkt?
6.3.
De notaris is van mening dat klaagsters hun recht om te klagen hebben verwerkt, door eerst na het passeren van de akte van levering een klacht in te dienen over tarifering, terwijl zij daarover (eerder) nimmer een vraag hebben gesteld en zij daarnaast met de tarievenlijst en de nota van afrekening akkoord zijn gegaan.
6.4.
Het hof verenigt zich met het oordeel van de kamer dat klaagsters ontvankelijk zijn in hun klacht en onderschrijft de door de kamer de daartoe op dit punt gebezigde gronden. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die een ander licht op de zaak werpen. Ter toetsing ligt voor of voormelde wijze van factureren tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Aan klaagsters is immers geen reële keus gelaten om niet akkoord te gaan met de tarievenlijst en de nota van afrekening, zodat hun geen rechtsverwerking kan worden tegengeworpen.
Volle omvang
6.5.
Met betrekking tot de omvang van het hoger beroep oordeelt het hof dat de klacht van klaagsters conform artikel 107 lid 4 Wna in volle omvang opnieuw zal worden beoordeeld. Anders dan de notaris aanvoert, betekent zulks dat de beoordeling in hoger beroep zich ook uitstrekt tot die onderdelen van de klacht die in eerste aanleg ongegrond zijn verklaard. Het grievenstelsel in notariële tuchtzaken is immers sinds de invoering van de Wet op het notarisambt 1999 verlaten.
Klachtonderdeel i.
6.6.
Met de kamer is het hof van oordeel dat als in een koopovereenkomst is overeengekomen dat de kosten voor rekening van de koper komen, dat met zich brengt dat (ongeacht wat de notaris in zijn tarievenlijst heeft vermeld) partijen mogen verwachten dat kosten waarvan niet in de koopovereenkomst concreet staat vermeld dat deze voor rekening van één van beide partijen komen, en deze kosten niet uitsluitend betrekking hebben op de persoon van de verkoper (zoals een tolk ten behoeve van de verkoper, een volmacht ten behoeve van de verkoper of kosten verbonden aan het doorhalen van een hypotheek van de verkoper) in hun geheel voor rekening van de koper zullen komen. Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.
Klachtonderdeel ii.
6.7.
Bij de levering van registergoederen is de notaris verplicht vóór het passeren van de akte te beschikken over een aflosnota en een schriftelijke en onherroepelijke volmacht tot royement. Nu deze stukken onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden en het opvragen van een aflosnota tot de gebruikelijke werkzaamheden ten aanzien van een doorhaling behoort, is het hof van oordeel dat de notaris hiervoor niet apart had mogen factureren. Dat is slechts anders indien zich bijzondere omstandigheden voordoen, maar daarvan is in dit geval – anders dan in de beslissing van de kamer van 29 maart 2016 – niet gebleken.
6.8.
Het voorgaande betekent dat klachtonderdeel ii., anders dan de kamer heeft geoordeeld, gegrond is.
Klachtonderdeel iii.
6.9.
De notaris voert met betrekking tot dit klachtonderdeel aan dat een notaris bij een vererving de voorgaande verkrijgingen en/of verervingen zelf moet nagaan, alvorens dit uit te werken in een akte. Zeker wanneer stukken, zoals in het onderhavige geval, niet volledig zijn en/of niet volledig worden aangeleverd. Zo was het eigendomsbewijs uit 1991 door klaagsters slechts in concept aangeleverd en beschikte de notaris niet over de akte van mr. [X] uit 1999. Ook heeft hij beide testamenten moeten opvragen. Verder stelt de notaris dat klaagsters uit de tarievenlijst konden opmaken dat het hier om een ‘vanaf-prijs’ ging.
6.10.
Het hof overweegt als volgt. De woning is door klaagsters verkregen uit de nalatenschap van hun moeder en uit de ‘tarievenlijst verkoper’ konden klaagsters opmaken dat de notaris in een dergelijk geval ieder geval een bedrag van € 115,- aan onderzoekskosten zou rekenen. In geval van bijzonderheden zou dit bedrag nog kunnen worden verhoogd. Met de kamer is het hof van oordeel dat de notaris voldoende heeft toegelicht waarom in dit geval
naderonderzoek omwille van de rechtszekerheid geboden was, waardoor niet kan worden gezegd dat de kosten die daarmee gepaard zijn gegaan onnodig zijn gemaakt, zoals klaagsters stellen. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel iv.
6.11.
Voor wat betreft de inschrijvingskosten aan het Kadaster overweegt het hof dat het in het notariaat algemene praktijk is dat (uit overwegingen van efficiency en kostenbesparing) een groot aantal royementen in één verzamelakte wordt aangeboden aan het Kadaster. Het Kadaster brengt vervolgens slechts voor één akte kosten in rekening. Deze praktijk staat los van welk systeem de notaris gebruikt. De notaris wordt geacht met deze praktijk bekend te zijn.
6.12.
Het hof overweegt voorts het volgende. Als uitgangspunt heeft te gelden dat het de notaris is toegestaan om gemaakte (inclusief nog te maken) onkosten in rekening te brengen aan zijn cliënt. Het hof acht het echter niet aanvaardbaar dat de notaris daarbij een zodanig systeem van declareren hanteert dat hij aan zijn cliënt hogere onkosten doorbelast dan hem in rekening worden gebracht.
6.13.
Ten overvloede wijst het hof er ook nog op dat de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie op 11 juli 2018 door middel van een nieuwsbrief (verspreid via Notarisnet) bekend heeft gemaakt dat het onaanvaardbaar is een ander bedrag aan de cliënt in rekening te brengen dan het werkelijk bedrag betreffende de inschrijvingskosten van een royementsakte. Dit is in lijn met het vorenstaande uitgangspunt dat de notaris ook al voordien had dienen toe te passen.
6.14.
Voor zover het lastig is om exact te bepalen hoe hoog de kosten voor inschrijving in het Kadaster zullen zijn, omdat vooraf voor de notaris niet duidelijk is hoeveel royementen in één royementsakte zullen worden opgenomen, is het een mogelijkheid, aldus de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie, om de kosten voor inschrijving te betalen vanuit het in rekening gebracht honorarium voor het royement. Het hof acht op basis van vorenstaand uitgangspunt ook toelaatbaar dat de notaris hier een redelijk tarief hanteert dat is gebaseerd op het gemiddelde van in het verleden door het Kadaster in rekening gebrachte kosten. Uitgangspunt is dat het tarief gebaseerd is op daadwerkelijk aan het Kadaster afgedragen vergoedingen. Het is derhalve niet toegestaan om onder de post ‘onkosten’ niet gemaakte onkosten te declareren.
6.15.
Anders dan de kamer zal het hof, omdat de notaris ook voorafgaand aan de Nieuwsbrief al beter had kunnen en behoren te weten, de klacht ook op dit onderdeel gegrond verklaren.
Maatregel
6.16.
Gelet op het feit dat het hof meer klachtonderdelen gegrond verklaart dan de kamer en de notaris al eens eerder een waarschuwing heeft opgelegd gekregen voor het in rekening brengen van ‘kosten koper’ bij de verkoper, is het hof van oordeel dat niet de door de kamer opgelegde maatregel van waarschuwing maar de zwaardere maatregel van berisping de passende sanctie is. Het hof acht het handelen van de notaris nu laakbaar omdat de notaris eerder een maatregel is opgelegd voor de wijze waarop hij kosten bij de verkoper in rekening brengt.
6.17.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beoordeling van de klacht.
Kostenveroordeling (eerste aanleg en in hoger beroep)
6.18.
Zoals ook de kamer heeft overwogen, is per 1 januari 2018 de Wet op het notarisambt (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen) gewijzigd. In verband met deze wijziging van de Wna heeft dit hof per 1 januari 2018 de Tijdelijke richtlijn kostenveroordeling notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer Gerechtshof Amsterdam (Staatscourant 2017, nr. 75085; hierna: de richtlijn) vastgesteld.
6.19.
Nu het hof de klacht (deels) gegrond verklaart en de notaris tevens een (zwaardere) maatregel oplegt, zal het hof de notaris op grond van de artikelen 103b lid 1 jo. 107 lid 3 Wna jo. de richtlijn veroordelen in de volgende kosten in hoger beroep:
- € 1.050,- kosten van klaagsters;
- € 3.000,- kosten van behandeling van de klacht door het hof.
Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een andere beslissing.
6.20.
De notaris dient de kosten van klaagsters in hoger beroep (als ook de kosten van klaagsters in eerste aanleg), binnen vier weken na deze uitspraak aan klaagsters te voldoen, hetgeen kan geschieden door betaling op een daartoe door klaagsters aan de notaris opgegeven rekeningnummer.
6.21.
De notaris dient de kosten van behandeling van de klacht (door de kamer) en door het hof in hoger beroep te voldoen aan het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR), waarbij de in de artikelen 103b lid 3 jo. 107 lid 3 Wna bepaalde termijn en de wijze waarop de kosten moeten worden voldaan door het LDCR per brief aan de notaris zullen worden meegedeeld.
6.22.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing voor wat betreft klachtonderdelen ii. en iv., alsmede de opgelegde maatregel;
en, in zoverre opnieuw beslissende:
- verklaart klachtonderdelen ii. en iv. gegrond;
- legt aan de notaris de maatregel van berisping op;
- bevestigt de bestreden beslissing voor het overige, derhalve ook voor wat betreft de veroordeling van de notaris tot betaling van het griffierecht van klaagsters van € 50,- en van de kosten van klaagsters van € 50,- en de veroordeling van de notaris tot betaling van € 3.500,-, de kosten van behandeling van de klacht door de kamer;
- veroordeelt de notaris tot betaling aan klaagsters van hun kosten in hoger beroep, bestaande uit € 1.050,- aan kosten klaagsters, binnen vier weken na heden;
-veroordeelt de notaris tot betaling van de kosten van behandeling van de klacht in hoger beroep door het hof (€ 3.000,-) aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de notaris meegedeeld.
Deze beslissing is gegeven door mrs. H.T. van der Meer, C.H.M. van Altena en J.W. van Zaane en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2019 door de rolraadsheer.