beslissing
_______________________________________________________________________ _ _
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.107.598/01 NOT
zaaknummer eerste aanleg : 05/11
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 23 juli 2013
[klaagster],
wonende te [plaatsnaam],
appellante,
gemachtigde: mr. A. Schep, advocaat te Oud-Beijerland,
1. [oud-notaris],
oud-notaris te [plaatsnaam],
2. [notaris],
voormalig kandidaat-notaris te [plaatsnaam],
geïntimeerden,
gemachtigde: mr. H.J. Delhaas, advocaat te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Van de zijde van appellante, verder klaagster, is bij een op 25 mei 2012 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Dordrecht, verder de kamer, van 1 mei 2012, waarbij de kamer klaagster in haar klacht tegen geïntimeerden, verder respectievelijk [naam] en [naam] en tezamen de notarissen, niet ontvankelijk heeft verklaard.
1.2. Op 29 mei 2012 zijn van de zijde van klaagster aanvullende producties ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. Van de zijde van de notarissen is op 20 juli 2012 een verweerschrift - met één bijlage - ter griffie van het hof ingekomen.
1.4. Op 26 februari 2013 zijn van de zijde van klaagster aanvullende stukken ter griffie van het hof ingekomen.
1.5. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 28 maart 2013. Verschenen zijn klaagster en haar gemachtigde alsmede de notarissen en hun gemachtigde. Allen hebben het woord gevoerd; de gemachtigden aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities.
2.
De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3. De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat. Wel heeft klaagster aangevoerd dat de vaststelling van de feiten in de bestreden beslissing onvolledig is. Voor zover van belang, zal het hof de bezwaren die door klaagster zijn geuit tegen de wijze waarop de feiten door de kamer zijn vastgesteld, vermelden en mede in zijn beoordeling betrekken.
4. Het standpunt van klaagster
4.1. Het gaat in deze zaak, kort weergegeven, om het volgende.
Op 6 maart 2003 zijn de testamenten van klaagster en haar inmiddels overleden echtgenoot, [naam], verder erflater, ten overstaan van [naam] als waarnemer van [naam] verleden. Voorafgaand aan het opmaken en passeren van de testamenten hebben klaagster en erflater op 24 februari 2003 gesproken met [naam] (hierna: [naam]), notarieel medewerker op het kantoor van de notarissen. Erflater heeft twee kinderen uit zijn eerste huwelijk. Erflater is op 2 februari 2011 overleden.
4.2.1. De kamer heeft klaagster in haar op 28 november 2011 ingediende klacht niet ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De kamer heeft daarbij overwogen dat vast is komen te staan dat klaagster in 2003 kennis heeft genomen van het op 6 maart 2003 door [naam] verleden testament van erflater, over de inhoud waarvan wordt geklaagd.
4.2.2. Klaagster heeft aangevoerd dat zij naar aanleiding van de brief van 14 februari 2011 van notaris [naam] (hierna: notaris [naam]), opvolger van [naam] en belast met de afwikkeling van de nalatenschap van erflater, kennis heeft genomen van het handelen of nalaten van de notarissen, dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven.
4.3. Klaagster verwijt de notarissen het volgende.
i. De wil van erflater is niet juist in zijn testament opgenomen. Het was de
uitdrukkelijke wens van erflater zijn kinderen uit zijn eerste huwelijk alsmede hun
eventuele nakomelingen als erfgenamen van zijn nalatenschap uit te sluiten in het
geval klaagster hem zou overleven. Het was de bedoeling dat zijn kinderen en hun
nakomelingen tijdens leven van klaagster geen enkele aanspraak op zijn
nalatenschap zouden kunnen maken. In dit verband hebben de notarissen verzuimd
in het testament van erflater op te nemen een bepaling zoals bedoeld in artikel 4:82
BW. Uit de gespreksaantekeningen van [naam], het e-mailbericht van erflater van
26 februari 2003 aan [naam] alsook het verslag van klaagster van de bespreking op
24 februari 2003 met [naam] kan de vorenbedoelde wil van erflater worden
afgeleid.
ii. [naam] heeft bij het passeren van het testament van erflater geen uitleg
gegeven over de juridische gevolgen van het testament. Klaagster is van mening dat
[naam] als waargenomen notaris in dezen aansprakelijk is voor het handelen en
nalaten van [naam] als haar waarnemer.
Op grond van het voorgaande stelt klaagster zich op het standpunt dat de notarissen onzorgvuldig en in strijd met de op hun rustende zorgplicht en informatieplicht hebben gehandeld.
4.4.1. In hoger beroep heeft klaagster - voor zover van belang - aangevoerd dat de enkele aanwezigheid bij het passeren van het testament van erflater blijkens vaste rechtspraak van het hof niet voldoende is om aan te nemen dat klaagster kennis heeft genomen van het handelen of nalaten van de notarissen dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven. Overigens zijn de juridische gevolgen van het testament van erflater toen niet uiteengezet. Ook het feit dat haar testament en dat van erflater vermoedelijk in één enveloppe aan erflater en klaagster zijn verstuurd, levert niet het bewijs op dat klaagster na ontvangst ook heeft kennisgenomen van het testament van erflater. Klaagster betwist het (aangepaste) concept van het testament van erflater onder ogen te hebben gekregen. Het uitgangspunt is dat het voldoende aannemelijk moet zijn dat klaagster heeft kennis genomen van het handelen of nalaten dat aan de notaris wordt verweten. Niet voldoende is dat klaagster enkel op de hoogte was van het handelen of nalaten van de notaris. Notaris [naam] heeft klaagster in een gesprek op 16 februari 2011 medegedeeld dat het testament van erflater afweek van de dossieraantekeningen van [naam].
4.4.2. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft klaagster op vragen van het hof - voor zover van belang - het volgende verklaard. Tijdens de bespreking met [naam] in 2003 is aan erflater en haar iets anders uitgelegd dan zij in 2011 van notaris [naam] hoorde wat er in het testament van erflater was opgenomen. Tijdens die bespreking met [naam] is expliciet besproken dat de legitieme porties van de kinderen van erflater eerst na haar overlijden zouden behoeven te worden uitgekeerd en dat daarbij is gezegd: “op is op”. Dit is daarna telefonisch door erflater bij [naam] gecheckt. Zo staat het ook in het verslag dat zij van de bespreking die zij en erflater met [naam] hebben gehad, heeft gemaakt. Erflater en zij hebben bij toezending van de concepten van de testamenten elk alleen hun eigen concept ingezien en opgeborgen. Hetzelfde is gebeurd met de toegezonden afschriften. Wel hebben erflater en zij de concepten van de testamenten besproken. Bij het passeren van de testamenten heeft [naam] de testamenten niet bepaling voor bepaling doorgenomen.
5. Het standpunt van de notarissen
De notarissen hebben de stellingen van klaagster betwist en zich als volgt verweerd.
5.1.1. Allereerst stellen de notarissen zich op het standpunt dat klaagster haar klacht gelet op artikel 99 lid 12 Wna te laat heeft ingediend. Voor de aanvang van de vervaltermijn van drie jaren is doorslaggevend wanneer de klager van het handelen of nalaten kennis heeft genomen en niet het moment dat de klager tot de conclusie is gekomen dat dit handelen of nalaten onjuist is. Klaagster is zowel bij de voorlichting en advisering met betrekking tot het testament van erflater als bij het passeren van dit testament op 6 maart 2003 aanwezig geweest. Voorts hebben erflater en klaagster diverse malen correspondentie van [naam] over de testamenten ontvangen. Op grond van het voorgaande moet klaagster geacht worden reeds in 2003 van de inhoud van het testament van erflater op de hoogte te zijn geweest. Overigens worden de notarissen geschaad in hun verdediging aangezien inmiddels negen jaren zijn verstreken sinds de testamenten zijn opgesteld en gepasseerd.
5.1.2. In geen van de stukken in dit dossier komt naar voren dat erflater een bepaling zoals bedoeld in artikel 4:82 BW in zijn testament opgenomen wenste te zien. De vraag of [naam] de inhoud van dit wetsartikel met erflater heeft besproken, kan niet worden beantwoord. Uit de aantekeningen van [naam] valt dit niet af te leiden. [naam] kan dit zich na al die jaren ook niet meer herinneren. In vergelijkbare gevallen bracht [naam] dit wetsartikel altijd ter sprake. [naam] was een bekwaam medewerker en als notarisklerk nagenoeg volledig werkzaam in het familierecht. Hij voerde zelfstandig besprekingen en zond concepten naar cliënten. Er kunnen goede redenen zijn de bepaling van artikel 4:82 BW niet in een testament op te nemen, bijvoorbeeld in het geval wanneer er sprake is van een tweede huwelijk en er kinderen uit een eerste huwelijk zijn. Als die kinderen na het overlijden van hun ouder de legitieme portie krijgen uitbetaald, worden de (financiële) banden met de stiefouder verbroken. Dat de inhoud van het testament niet overeenstemt met de wil van erflater, zoals klaagster stelt, kan niet met zekerheid worden vastgesteld. [naam] heeft aan het passeren van het testament van erflater geen herinnering. In het algemeen bestudeerde [naam] de dossiers voordat een akte werd gepasseerd. Als er bijzonderheden waren, vroeg zij [naam] om een nadere toelichting. Ook was het gebruikelijk om bij het passeren met betrekking tot de inhoud van een testament de zekerheid te verkrijgen dat de strekking ervan voor cliënten duidelijk was en overeenstemde met hun bedoeling. [naam] heeft zelf geen bemoeienis gehad met het opstellen en passeren van de testamenten, maar realiseert zich dat de werkzaamheden van [naam] als haar medewerker onder haar verantwoordelijkheid hebben plaatsvonden.
5.2.1. In hoger beroep hebben de notarissen - voor zover van belang - het volgende aangevoerd. Aan het door klaagster overgelegde gespreksverslag dat zij zelf in 2003 zou hebben opgesteld, kan geen waarde worden toegekend nu dit verslag een partijverklaring behelst en na het ontstaan van het juridisch debat is opgesteld. Gelet op het tijdsverloop is het voorts ongeloofwaardig dat klaagster aan het in 2003 tussen erflater en [naam] gevoerde telefoongesprek over het testament van erflater een gedetailleerde herinnering heeft. Voor het passeren van de testamenten heeft [naam] de nodige tijd uitgetrokken. De afspraak begon om 19:30 uur en de testamenten zijn om respectievelijk 20:05 en 20:10 uur gepasseerd. De notarissen betwisten dat notaris [naam] tegen klaagster heeft gezegd dat het testament van erflater gezien de dossieraantekeningen van [naam] niet juist is.
5.2.2. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft [naam] op vragen van het hof - voor zover van belang - verklaard dat zij bij het passeren van een akte eerst de strekking van de akte aan cliënten meedeelt en vervolgens de akte bepaling voor bepaling doorneemt.
6. De beoordeling
6.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 99 lid 15 Wna (tot 1 januari 2013 was dit lid 12 van dit artikel) kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot de klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris of een kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven, kennis heeft genomen. De kamer heeft in zijn beslissing overwogen dat klaagster niet kan worden ontvangen in haar klacht vanwege overschrijding van de hiervoor bedoelde vervaltermijn van drie jaren. De kamer heeft in dit kader overwogen dat vaststaat dat klaagster in 2003 kennis heeft genomen van het handelen of nalaten van [naam] en [naam]. Het hof is echter van oordeel dat de vraag of klaagster wel of niet reeds op enig moment in 2003 kennis heeft genomen van de inhoud van het op 6 maart 2003 gepasseerde testament van erflater in het midden kan blijven, aangezien het testament van 6 maart 2003 pas van kracht is geworden met het overlijden van erflater op 2 februari 2011. Eerst op dat moment zijn de door erflater met het testament beoogde rechtsgevolgen in werking getreden. Erflater had immers in de tussenliggende periode zijn testament kunnen wijzigen dan wel kunnen herroepen. Klaagster heeft onweersproken aangevoerd dat zij bij brief van 14 februari 2011 over het afschrift van het - door het overlijden van erflater definitief geworden - testament van erflater heeft komen te beschikken. De klacht van klaagster is op 30 november 2011 bij de kamer ingekomen, zodat klaagster ontvankelijk is in haar klacht.
Teneinde vast te stellen of in een bepaald geval sprake is van blootstelling aan een onwenselijk lange - en door de wetgever niet beoogde - vervaltermijn, dient door de tuchtrechter, in navolging van de op 12 mei 2009 uitgesproken beslissing van dit hof (LJN: BI4240), te worden onderzocht of de aangeklaagde (kandidaat-)notaris(sen) door het verloop van tijd, gelegen tussen het moment van het verweten handelen en nalaten tot het moment van indiening van de klachten, onredelijk in (de mogelijkheden van) zijn/hun verdediging is/zijn geschaad. Het hof is van oordeel dat zulks niet het geval is nu gebleken is dat de notarissen zich aan de hand van het dossier en met behulp van [naam] tegen de klachten hebben kunnen verweren.
6.2. Vooropgesteld wordt dat [naam] bij het uitvoeren van zijn werkzaamheden met betrekking tot het opmaken van het testament van erflater onder verantwoordelijkheid van [naam] is opgetreden. Naar het oordeel van het hof kan niet worden vastgesteld dat de bepaling van artikel 4:82 BW in de bespreking op 24 februari 2003 aan de orde is gekomen. Evenmin kan worden vastgesteld dat het de wens van erflater was dat een bepaling zoals bedoeld in artikel 4:82 BW in het testament van erflater diende te worden opgenomen. Het voorgaande blijkt niet uit de overgelegde dossieraantekeningen van [naam] en kan ook niet uit het e-mailbericht van 26 februari 2003 van erflater aan [naam] en de door klaagster beweerde inhoud van het telefoongesprek dat op 28 februari 2003 tussen erflater en [naam] heeft plaatsgevonden, worden afgeleid. Immers enkel wordt gesproken van een langstlevendentestament en dat erflater zijn kinderen, alsmede hun nakomelingen, als erfgenamen wilde uitsluiten. Het door klaagster opgestelde verslag, waarvan de inhoud door de notarissen wordt betwist, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Nu [naam] heeft gehandeld onder verantwoordelijkheid van [naam], is van een tuchtrechtelijk laakbaar handelen van [naam] derhalve niet gebleken, zodat het klachtonderdeel zoals hiervoor weergegeven onder 4.3. onder i. ongegrond zal worden verklaard.
6.3. Ten aanzien van het klachtonderdeel zoals hiervoor onder 4.3. sub ii. weergegeven, wordt het volgende overwogen. Klaagster is van mening dat [naam] als waargenomen notaris in dezen aansprakelijk is voor het handelen en nalaten van [naam] als haar waarnemer.
Het hof is van oordeel dat een waarnemend kandidaat-notaris in beginsel niet handelt onder de verantwoordelijkheid van de waargenomen notaris. Dit volgt - impliciet - uit artikel 1 lid 1 sub c Wna. Die zelfstandige positie van de waarnemend kandidaat-notaris kan voorts ook worden afgeleid uit artikel 29 lid 7 Wna, welk artikel bepaalt dat de waargenomen notaris onbevoegd is zolang de waarnemend kandidaat-notaris bevoegd is. Nu [naam] onweersproken heeft gesteld dat zij zelf geen bemoeienis gehad heeft met het opstellen en passeren van de testamenten, kan [naam] naar ’s-hofs oordeel in dit geval - ook niet als werkgever - geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Dit klachtonderdeel is jegens [naam] derhalve ongegrond.
Klaagster heeft uitdrukkelijk gesteld dat [naam] bij het passeren van het testament van erflater geen uitleg heeft gegeven over de juridische gevolgen van het testament en [naam] het testament niet bepaling voor bepaling heeft doorgenomen. [naam] heeft verklaard zich dit niet meer te kunnen herinneren. Vaststaat dat erflater een slechte verhouding had met zijn kinderen, hen alsmede hun nakomelingen als erfgenamen wilde uitsluiten, een langstlevendentestament wenste en in het geval erflater gelijktijdig met of na klaagster zou overlijden een stichting en zijn zuster tot erfgenamen wilde benoemen. Uit de door klaagster bij brief van 25 februari 2013 overgelegde aantekeningen die [naam] gemaakt heeft van de bespreking van 24 februari 2003 (productie 21) blijkt dat deze omstandigheden tijdens die bespreking aan de orde zijn geweest. Bij bestudering van het door [naam] voorbereide dossier had ook [naam] hiervan op de hoogte kunnen en moeten geraken. Naar het oordeel van het hof had het dan ook op de weg van [naam] gelegen om bij het passeren van het testament van erflater de bepaling zoals bedoeld in artikel 4:82 BW aan erflater voor te leggen. Het niet opnemen van die bepaling impliceert immers de keuze om de kinderen te laten voorgaan boven klaagster. [naam] diende zich derhalve ervan te vergewissen of erflater zich realiseerde - en ook wenste - dat indien het testament zoals dat op 6 maart 2003 voorlag, gepasseerd zou worden, zijn kinderen hun legitimaire rechten tijdens leven van klaagster konden opeisen. Nu niet is gebleken dat [naam] erflater bij het passeren van zijn testament (volledig) op de juridische gevolgen van dat testament heeft gewezen, kan haar daarvan in dezen een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Dit betekent dat dit klachtonderdeel gegrond zal worden verklaard. Het hof acht het opleggen van de maatregel van waarschuwing in deze passend en geboden.
6.4. Nu het hof tot een andere beslissing is gekomen dan de kamer, kan de beslissing van de kamer niet in stand blijven en zal die beslissing worden vernietigd.
6.5. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.6. Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.
7. De beslissing
- vernietigt de bestreden beslissing;
- verklaart de klacht ten aanzien van [naam] ongegrond;
- verklaart het klachtonderdeel zoals onder 4.3. sub i. weergegeven ten aanzien van [naam] ongegrond;
- verklaart het klachtonderdeel zoals onder 4.3. sub ii. weergegeven ten aanzien van [naam] gegrond;
- legt [naam] de maatregel van waarschuwing op.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, C.P. Boodt en G. Kleykamp-van der Ben en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 23 juli 2013 door de rolraadsheer.
Kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Dordrecht
KvT Klachtnummer: 05/11
Datum: 1 mei 2012
Beslissing op de klacht van:
[klaagster],
wonende te [plaatsnaam],
klaagster,
gemachtigde mr. A. Schep,